2006/236

Rapport

Verzoeker was betrapt op wildplassen en bij de afhandeling daarvan weigerde hij zijn woon- of verblijfplaats op te geven en werd hij aangehouden.

Verzoeker klaagde erover dat hij op het politiebureau niet in de gelegenheid werd gesteld om zijn advocaat te bellen.

Gebleken was dat de hulpofficier van justitie tijdens de voorgeleiding geen toestemming had gegeven om te bellen, maar dat verzoeker later wel in de gelegenheid zou worden gesteld om te bellen. De Nationale ombudsman kon zich indenken dat nu verzoeker zich tijdens de voorgeleiding niet meewerkend had opgesteld, de hulpofficier van justitie eerst de ambtsverrichtingen wilde afhandelen alvorens verzoeker te laten bellen. Daarna heeft verzoeker zich recalcitrant opgesteld en is hij versneld in de isoleercel geplaatst waardoor voorbij is gegaan aan het bellen van de advocaat. Verzoeker is hieraan zelf debet geweest. Bij de invrijheidstelling is verzoeker wel in de gelegenheid gesteld om te bellen, maar verzoeker wist de naam van zijn advocaat niet. De Nationale ombudsman overwoog dat de betrokken ambtenaren hierdoor niet in strijd hadden gehandeld met het recht op rechtsbijstand, zoals verwoord in artikel 18 van de Grondwet. De onderzochte gedraging was behoorlijk.

Verzoeker klaagde er tevens over dat er geld was zoekgeraakt bij de insluiting. De Nationale ombudsman achtte het niet aannemelijk dat verzoeker het door hem gestelde bedrag bij zich had gehad. De klacht miste feitelijke grondslag.

Instantie: Regiopolitie Limburg Zuid

Klacht:

Na verzoekers aanhouding verzoeker geweigerd telefonisch contact op te nemen met zijn advocaat; in het kader van een insluitingsfouillering € 170 ingenomen en niet meer teruggegeven.

Oordeel:

Niet gegrond