Verzoekers, vluchtelingen afkomstig uit Kosovo, leefden al enige tijd in onmin met hun buren. Hun woning was oud en gehorig en de buren maakten vaak 's nachts ruzie. Verzoekers ondervonden hiervan overlast. Verzoekers en hun buren belden regelmatig over en weer de politie. De politie trad vanaf medio 2003 verschillende malen repressief op. Verzoekers legden de Nationale ombudsman een aantal klachten voor over het politieoptreden. De strekking van deze klachten was vooral dat de politie onvoldoende onpartijdig was en in het conflict verzoekers discrimineerden.
Eén van verzoekers' klachten betrof het politieoptreden naar aanleiding van een incident op zondag 25 juli 2003. Verzoeker had zich die dag naar zijn zeggen met een klein mes verdedigd tegen bedreiging door zijn buurman. Verzoekers vroegen zich af waarom de politieambtenaren nalieten de omringende bewoners in de straat te horen en alleen maar luisterden naar de verklaring van hun directe buren en hun vrienden.
De Nationale ombudsman overwoog het volgende. Een politieambtenaar is in beginsel vrij in de keuze van opsporingsmethoden die hij zal gebruiken in een opsporingsonderzoek. Die keuze wordt in elk geval begrensd door de wettelijke beperkingen die daaraan zijn gesteld, met name ter bescherming van de grondrechten.
Gebleken is dat de politieambtenaren in dit geval met een drietal van verzoekers keukenmessen, twee kleinere en één grote, naar de woning van verzoekers buren toeliepen. De politieambtenaren toonden de messen aan die buren en tegelijkertijd aan twee andere daar aanwezige getuigen, van wie de politieambtenaren wisten dat ook zij behoorden tot de nabije kring van buurtbewoners en hoorden hun verklaringen aan ten aanzien van het (soort) mes. De politieambtenaren hadden op dat moment van de getuigen nog geen verhoor afgenomen. Met deze handelwijze hadden de politieambtenaren het risico genomen dat de getuigen oneigenlijk zouden worden beïnvloed door het zien van de messen en door het in gezamenlijkheid afleggen van een verklaring daarover. Niet alleen ontstond hiermee een risico voor de waarheidsvinding, maar kon ook door de gekozen aanpak een schijn van partijdigheid ontstaan. De politieambtenaren waren dan ook jegens verzoeker tekortgeschoten in de van hen te verwachten actieve opstelling om iedere schijn van vooringenomenheid te vermijden.
De Nationale ombudsman achtte de onderzochte gedraging “niet behoorlijk”.
Verder klachten over het niet op tijd inroepen van medische hulp voor verzoeker, aanhouding van verzoeker en duur van de interne klachtbehandeling.