Verzoekster, een Somalische asielzoekster, klaagt erover dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) het voornemen tot afwijzing van haar asielaanvraag niet naar het adres van haar zuster in Tilburg heeft gestuurd, maar naar haar adres in het AZC in Dongen. Verzoeker had namelijk in een brief aan de IND geschreven dat zij bij haar zuster verbleef in de periode dat zij niet in een instelling verbleef. Haar officiële adres bleef het AZC. De Nationale ombudsman is van mening dat in het geval van verzoekster het voornemen had moeten worden uitgereikt. Zoals de minister ook heeft onderkend, was hiertoe echter geen poging ondernomen. Indien dit wel was gebeurd en er niemand op het officiële adres van verzoekster was aangetroffen, dan had het in de reden gelden om te proberen het voornemen aan verzoekster uit te reiken op het door haar opgegeven adres bij haar zuster. Door dit niet te doen handelde de minister in strijd met het vereiste van administratieve nauwkeurigheid en is de onderzochte gedraging onbehoorlijk.
Verzoekster klaagt er ook over dat de IND geen nota heeft genomen van de brief van 8 december 2004 van haar gemachtigde. Uit die brief had de IND moeten afleiden dat hij als verzoeksters gemachtigde optrad gedurende de asielaanvraag. Door dit niet vóór het uitbrengen van het voornemen te onderkennen, heeft de IND de gemachtigde niet tijdig in het bezit gesteld van een kopie van het voornemen. De Nationale ombudsman toetst dit onderdeel van de klacht aan het beginsel van fair play en komt tot de conclusie dat daarmee niet in strijd is gehandeld. Aangetoond is immers dat de IND het faxbericht van 8 december 2004 niet heeft ontvangen terwijl ook niet is aangetoond dat deze fax op een andere wijze aan de IND is bekendgemaakt vóór het uitbrengen van het voornemen. De IND heeft dan ook geen weet kunnen hebben van de inhoud ervan.