Vz tekende administratief beroep aan bij de officier van justitie tegen een WAHV-beschikking. In de ontvangstbevestiging werd vz meegedeeld dat hij binnen 2 weken moest reageren als hij gebruik wilde maken van het recht te worden gehoord. Vz. schreef terug dat hij zijn beroep mondeling wilde toelichten. Twee maanden later kreeg vz bericht dat het beroep gegrond was verklaard.
Vz klaagde erover dat hij niets meer over een hoorzitting had vernomen. De Nationale ombudsman overwoog dat verzoeker, die had meegedeeld een mondelinge toelichting te willen geven, er op mocht vertrouwen dat hij voor een hoorzitting zou worden uitgenodigd. Het is daarom in strijd met het rechtszekerheidsvereiste dat de officier van justitie verzoeker niet meer heeft bericht over het horen, maar hem een beslissing op het beroep heeft gezonden.
Uit eigen beweging onderzocht de Nationale ombudsman de brief van het OM aan verzoeker die impliceert dat de indiener van het beroep niet wordt gehoord wanneer deze niet zelf aangeeft dat hij van dat recht gebruik wil maken. Het Gerechtshof Leeuwarden, de hoogste rechter in WAHV-zaken, heeft in 2003 het standpunt ingenomen dat van horen in een WAHV-beroep mag worden afgezien wanneer de indiener van het beroepschrift niet binnen veertien dagen reageert op een verzoek om te kennen te geven of hij wil worden gehoord. Het hof overwoog dat de officier van justitie het uitblijven van een reactie mag beschouwen als een verklaring dat de indiener van het beroepschrift geen gebruik wil maken van het recht te worden gehoord. Nu de officier van justitie in zijn brief aan verzoeker invulling heeft gegeven aan het vereiste van hoor en wederhoor op een door deze rechter geaccepteerde wijze, acht de Nationale ombudsman deze gedraging behoorlijk.
De No ging ambtshalve ook in op de reden die het OM had gegeven voor het afzien van een hoorzitting, nl dat de klacht gegrond werd geacht. Anders dan bij bezwaar noemt de Awb voor de beroepsprocedure niet de mogelijkheid om van horen af te zien wanneer aan het bezwaar volledig wordt tegemoetgekomen. De achterliggende gedachte is dat het bestuursorgaan dat op het beroep beslist niet alleen te maken heeft met de bezwaarde burger, maar ook met het bestuursorgaan dat de beschikking gaf. Deze redenering gaat echter niet op in WAHV-zaken waar de beschikkende instantie buiten de hoorprocedure blijft. De Nationale ombudsman kon dan ook in zoverre meegaan met het standpunt van het OM dat veelal geen sprake zal zijn van schending van het vereiste van hoor en wederhoor wanneer in WAHV-zaken wordt afgezien van horen, indien de officier van justitie het voornemen heeft het administratief beroep gegrond te verklaren.
De gedraging is in zoverre behoorlijk.
Overige klachtonderdelen:
de afhandeling van verzoekers vraag naar vergoeding van gemaakte kosten