Werkgever van verzoekers, een internationale dienstverlener op het gebied van de maritieme infrastructuur, diende bij de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) een ontslagaanvraag in voor een aantal werknemers, waaronder verzoekers, wegens bedrijfseconomische redenen. Verzoekers vervulden de functie van eerste stuurman.
Verzoekers klaagden erover dat de CWI hun werkgever de gevraagde toestemming had verleend. Volgens hen was het anciënniteitsbeginsel onjuist toegepast.
De Nationale ombudsman deelde het standpunt van de CWI dat de ontslagaanvragen getoetst dienden te worden zoals ingediend door de juridische werkgever van verzoekers. De CWI had dan ook terecht de buitenlandse werknemers die in dienst waren van een andere (juridische) werkgever buiten beschouwing gelaten en zich kunnen beperken tot de personeelsopgave zoals die door werkgever van verzoekers was verstrekt. Het zou ongerijmd zijn wanneer de werkgever van verzoekers genoodzaakt was wegens bedrijfseconomische redenen tot personele maatregelen over te gaan, een andere werkgever voor wie deze bedrijfseconomische noodzaak niet noodzakelijkerwijs ook aanwezig was, geconfronteerd zou worden met gedwongen ontslagen binnen zijn bedrijf. De CWI diende slechts te beoordelen of aan de vereisten van het Ontslagbesluit was voldaan.
De CWI heeft in redelijkheid tot de conclusie kunnen komen dat verzoekers conform het anciënniteitsbeginsel voor ontslag in aanmerking kwamen. De Nationale ombudsman oordeelde dat de onderzochte gedraging behoorlijk was.