2006/208

Rapport

Verzoeker tekende bezwaar aan tegen de heffingsrente die hem in rekening was gebracht op een voorlopige aanslag. De Belastingdienst deed geen uitspraak op het bezwaarschrift en adviseerde verzoeker te zijner tijd het bezwaar naar voren te brengen in een bezwaarschrift tegen de definitieve aanslag.

Verzoeker klaagde er over dat de Belastingdienst weigerde uitspraak te doen op zijn bezwaarschrift tegen de voorlopige aanslag.

De Nationale ombudsman overwoog dat de heffingsrente die in rekening was gebracht op de voorlopige aanslag niet voorkwam (en niet kon voorkomen) op de definitieve aanslag en daarmee ook niet werd verrekend. Het was dan ook niet mogelijk het bezwaar tegen de heffingsrente naar voren te brengen in een bezwaarschrift tegen de definitieve aanslag. De Nationale ombudsman overwoog voorts dat de wet, behoudens intrekking van het bezwaar, niet de mogelijkheid kent op en bezwaarschrift geen uitspraak te doen.

De Nationale ombudsman oordeelde dat het vereiste van fair play was geschonden door geen uitspraak te doen op het bezwaarschrift tegen de voorlopige aanslag. De gedraging van de Belastingdienst was niet behoorlijk.

De Nationale ombudsman deed de aanbeveling alsnog uitspraak te doen op het bezwaarschrift tegen de voorlopige aanslag.

Instantie: Belastingdienst/Randmeren

Klacht:

Geen uitspraak gedaan op verzoekers bezwaarschrift tegen de heffingsrente die vermeld was op de voorlopige aanslag, maar hem in plaats daarvan aangeraden opnieuw bezwaar te maken tegen de definitieve aanslag, terwijl daar volgens verzoeker bij het definitieve aanslagbiljet geen mogelijkheid voor was.

Oordeel:

Gegrond