Dossiernummer: 200410607
Samenvatting
Verzoekster klaagde over de handelwijze van een raadsonderzoeker van de Raad voor de Kinderbescherming, directie Oost, bij het onderzoek naar de mogelijkheden voor een omgangsregeling tussen verzoeksters ex-partner en hun zoon.
Verzoekster klaagde er onder meer over dat de raadsonderzoeker haar op 13 april 2004, ondanks dat dit was afgesproken, niet in de gelegenheid had gesteld een kwartier eerder dan haar ex-partner weg te gaan.
De Nationale ombudsman achtte het aannemelijk dat de mogelijkheid van eerder vertrek van verzoekster is besproken. Verder bleek uit het onderzoek dat verzoekster tegenover de Raad had aangegeven angstig te zijn voor een gezamenlijk gesprek met haar ex-partner, gelet op zijn gedrag. Voorts was gebleken dat de raadsonderzoeker nog geen duidelijkheid had van de politie over de afloop van de laatste aangifte van verzoekster. Gelet hierop, oordeelde de Nationale ombudsman dat het in de rede had gelegen als de raadsonderzoeker, voorafgaand aan het gesprek van 13 april 2004, bij verzoekster navraag had gedaan of zij gebruik wilde maken van de mogelijkheid om eerder te vertrekken. Door dit na te laten handelde de Raad in strijd met het vereiste van rechtszekerheid.
Ook klaagde verzoekster erover dat de raadsonderzoeker had geweigerd om meer bemiddelingsgesprekken tussen verzoekster en haar ex-partner te regelen. De Nationale ombudsman kon de Raad volgen in zijn beslissing om niet meer bemiddelingsgesprekken te regelen. Hierbij was van belang dat verzoekster op dat moment door middel van het stellen van voorwaarden een tweede begeleid omgangscontact tegenhield, het onderzoek inmiddels ruim vier maanden liep en de Raad voor de tweede maal bij deze zaak was betrokken. Door niet op dit voorstel van verzoekster in te gaan heeft de Raad niet gehandeld in strijd met het vereiste van professionaliteit.
Voorts klaagde verzoekster over de vestigingsmanager en de klachtencommissie
ZOEKWOORDEN
bemiddeling