2006/186

Rapport

Op grond van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) diende verzoekster op 23 februari 2001 bij de minister van Justitie een verzoek in tot verlening van een beginseltoestemming voor de opneming van een buiten­lands kind in haar gezin. Nadat dit verzoek in eerste instantie vanwege het negatieve advies van de Raad voor de Kinderbescherming was afgewezen, verleende de minister verzoekster op 16 oktober 2003 alsnog een beginseltoestemming.

Verzoekster klaagde er ondermeer over dat de Centrale autoriteit - een dienstonderdeel van het Ministerie van Justitie - onvoldoende toezicht had gehouden op de behandelingsduur van het raadsonderzoek.

De Nationale ombudsman stelde bij de beoordeling van deze klacht voorop dat van de minister mag worden verwacht dat hij in deze procedure - mede met het oog op het belang van aspirant-adoptiefouders om niet al te lange tijd in onzekerheid te verkeren alsmede gelet op het feit dat het voor hen bij het bereiken van een bepaalde leeftijd niet meer mogelijk is een kind te adopteren - de vereiste voortvarendheid betracht. Dit betekent dat als de minister de Raad inscha­kelt voor een onderzoek dat nodig wordt geacht voor de beoordeling van het verzoek, de minister de werkzaamheden van de Raad, en met name de voortgang daar­van, in de gaten moet houden. De minister dient dan ook regelmatig bij de Raad te informeren naar de stand van zaken en de Raad zo nodig aan te ­sporen actie te ondernemen. Hiermee wordt onnodige vertraging bij het uitvoeren van het raadsonderzoek te voorkomen.

Door de voortgang in dit geval onvoldoende te bewaken, had de minister in strijd gehandeld met het vereiste van voortvarendheid. De Nationale ombudsman oordeelde dan ook dat de onderzochte gedraging niet behoorlijk was.

De conclusies uit dit onderzoek betreffende de voortvarendheid van het raadsonderzoek en het toezicht van de minister daarop, gaven de Nationale ombudsman aanleiding de minister de aanbeveling te doen maatregelen te nemen ter verbetering van de voortgangsbewaking opdat tijdig wordt gesignaleerd dat bij de Raad navraag moet worden gedaan naar de stand van zaken alsmede dat de Raad zo nodig tot actie moet worden aangespoord.

Instantie: Centrale autoriteit te Den Haag

Klacht:

Naar aanleiding van verzoeksters aanvraag tot verkrijgen toestemming opneming buitenlands pleegkind in gezin:onvoldoende toezicht gehouden op behandelingsduur onderzoek Raad voor de Kinderbescherming, wijze waarop is gereageerd op verzoeksters klachten over raadsonderzoek, geen maatregelen getroffen ten aanzien van voortgangsbewaking, behandelingsduur verzoeksters klacht.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Centrale autoriteit te Den Haag

Klacht:

Geen gevolgen verbonden aan schriftelijk advies van Raad voor straftoepassing en jeugdbescherming, niet willen meewerken aan plaatsen verzoekster op wachtlijst binnenlandse adoptie.

Oordeel:

Niet gegrond