2006/169

Rapport

De heer Y is als flora- en faunabeheerder belast met het houden van toezicht op een landgoed. Y bemerkte op een dag dat een partij hout van het landgoed was verdwenen. Naar aanleiding van informatie van een getuige begaf hij zich naar een recreatiepark. In zijn hoedanigheid als buitengewoon opsporingsambtenaar zocht (en vond) hij daar het hout, bij een vakantiewoning. Y deed van de diefstal van het hout aangifte bij de politie. Na overleg met een politieambtenaar begaf Y zich een paar weken later opnieuw naar de vakantiewoning om het hout te zoeken. Y bevond zich in het gezelschap van de heer Z, een burger zonder opsporingsbevoegdheden. Verzoeker bevond zich die dag in de tuin van het bewuste vakantiehuis. Y en Z betraden de tuin van de vakantiewoning om te zoeken naar het hout.

Verzoeker klaagde erover dat Y zich zonder toestemming toegang had verschaft tot de tuin.

De Nationale ombudsman overwoog het volgende. Ten aanzien van de vraag of Y al dan niet de toestemming had van verzoeker om de tuin te betreden stonden de lezingen tegenover elkaar. Ook mét toestemming van verzoeker had hij echter voor het doen van opsporing de tuin niet mogen betreden. De Nationale ombudsman was namelijk met de minister van Justitie van oordeel dat het bezoek aan de woning van Y moest worden aangemerkt als optreden ter opsporing van een strafbaar feit. Dit optreden vond plaats buiten het gebied waarvoor de aanstelling van Y als buitengewoon opsporingsambtenaar gold. De Nationale ombudsman concludeerde dat Y in het recreatiepark geen opsporingsbevoegdheid had. Eventuele toestemming van verzoeker om de tuin te betreden maakte dit niet anders. Het voorafgaande overleg met een politie­ambtenaar kon het gebrek aan opsporings­bevoegdheid evenmin repareren. De Nationale ombudsman kwam tot het oordeel dat Y aldus had gehandeld in strijd met het bepaalde in het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar en het verbod van misbruik van bevoegdheid.

De Nationale ombudsman merkte verder nog op dat het niet juist was dat Y bij zijn optreden een burger had meegenomen, zonder ten minste duidelijkheid te verschaffen over de identiteit en de rol van die burger en het doel van zijn komst. Hierdoor kon het voor verzoeker niet duidelijk zijn welke rechten en/of plichten voor hem golden in verhouding tot die burger.

De Nationale ombudsman achtte de onderzochte gedraging “niet behoorlijk”.

De Nationale ombudsman nam met instemming ervan kennis dat de minister van Justitie had besloten het standpunt van het Openbaar Ministerie omtrent de bevoegdheidsuitoefening van buitengewoon opsporingsambtenaren bij de korpschef van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost (in diens hoedanigheid als direct toezichthouder) aan de orde te doen stellen.

Verder: klacht over het zich niet-legitimeren door Y.

Instantie: Jachtcombinatie "Beast" te Tilburg

Klacht:

Zich zonder verzoekers toestemming toegang verschaft tot tuin van vakantiewoning waar verzoeker op bezoek was; geweigerd zich bij naam kenbaar te maken bij verzoeker.

Oordeel:

Gegrond