2006/157

Rapport

Verzoeker had met de politie een afspraak gemaakt voor voor het doen van aangifte. Verzoeker, zijn (toenmalige) vriendin H. en haar twaalfjarige zoon W. wilden aangifte doen van mishandeling van W. door twee begeleiders van het internaat waar W. destijds verbleef.

Verzoeker klaagde erover dat hij, zijn (toenmalige) vriendin en haar minderjarige zoon, toen zij voor het doen van aangifte op het afgesproken tijdstip op het politiebureau kwamen, twee uur moesten wachten, voordat zij te woord werden gestaan. Gelet op de verklaringen van politieambtenaar Th. en verzoeker achtte de Nationale ombudsman het aannemelijk dat het Th. vooraf bekend was dat de afspraak niet kon doorgaan en dat een verkeerd tijdstip was afgesproken. Verder achtte de Nationale ombudsman het aannemelijk dat Th. - tevergeefs - had gepro­beerd om verzoeker of H. te bereiken. Dit doet echter niet af aan het feit dat vooraf een verkeerd tijdstip was afgesproken. Gelet hierop, oordeelde de Nationale ombudsman dat de politie had gehandeld in strijd met het vereiste van correcte bejegening.

Verder klaagde verzoeker erover dat politieambtenaar Th. tegen hem had geschreeuwd en had geprobeerd hem te provoceren.

Uit het onderzoek was gebleken dat er tijdens het gesprek miscommunicatie was ontstaan. Th. wilde de zoon horen als verdachte, ver­zoeker wilde daarentegen aangifte doen van mishandeling. Gelet op de verklaringen kon verder worden vastgesteld dat politieambtenaar Th. geïrri­teerd was door de houding van verzoeker en met stemverheffing tegen verzoeker had gesproken. De Nationale ombudsman oordeelde dat Th., door niet duidelijk te zijn over de aard van het gesprek en door met stemverheffing tegen verzoeker te spreken, had gehan­deld in strijd met het vereiste van correcte bejegening.

Tot slot klaagde verzoeker erover dat de politieambtenaren de zoon van zijn (toenmalige) vriendin eerst als verdachte hadden verhoord en diens aangifte tijdens dat verhoor hadden opgenomen.

Wat betreft het eerst als verdachte horen, kon de Nationale ombudsman de korpsbeheerder volgen in zijn redenering dat W. eerst als verdachte was verhoord, gelet op de cautieplicht van artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering, aangezien de aangifte en het verhoor op dezelfde gebeurtenis betrekking hadden. Aldus moest voorkomen worden dat W. zichzelf belastte in zijn verhoor als aangever. De politie had hiermee niet gehandeld in strijd met het beginsel van fair play.

Het onderzoek wees uit dat de aangifte was opgenomen in hetzelfde proces-verbaal als het verhoor. Hiermee was volgens de klachtonderzoeker en politieambtenaar Th. afgeweken van de gebruikelijke procedure om een aangifte afzon­derlijk op te maken. Hierdoor kon geen “bewijs van aangifte” worden uitgereikt. Voor inzage in de stukken werd verzoeker verwezen naar de officier van justitie. De Nationale ombudsman oordeelde dat er in dit geval onvoldoende aanleiding was om van de gebruikelijke procedure af te wijken. De politie had hiermee gehandeld in strijd met het beginsel van professionaliteit.

Instantie: Regiopolitie Limburg Zuid

Klacht:

Verzoeker twee uur laten wachten voordat hij te woord werd gestaan; tegen verzoeker geschreeuwd en geprobeerd hem te provoceren; aangifte tijdens verhoor in zelfde proces-verbaal opgenomen als het verhoor.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Regiopolitie Limburg Zuid

Klacht:

Zoon van verzoekers (toenmalige) vriendin eerst als verdachte gehoord.

Oordeel:

Niet gegrond