De werkgever van verzoeker diende bij de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) te Maastricht een ontslagaanvraag in voor drie medewerkers, waaronder verzoeker, wegens bedrijfseconomische redenen.
Verzoeker klaagde erover dat de CWI zijn werkgever toestemming had verleend de arbeidsverhouding met hem wegens bedrijfseconomische redenen te beëindigen. Volgens verzoeker had de CWI geen rekening gehouden met zijn verweer dat er sprake was van een conflictsituatie tussen hem en zijn werkgever alsmede dat de CWI het anciënniteitsbeginsel onjuist had toegepast.
De Nationale ombudsman overwoog dat gezien de aard van de door de CWI uit te voeren toetsing niet kon worden gesteld dat de CWI, op basis van de door de werkgever verstrekte informatie, niet in redelijkheid had kunnen oordelen, dat als gevolg van een bedrijfseconomische noodzaak er arbeidsplaatsen kwamen te vervallen. Gelet op de door de werkgever aangetoonde verschillen tussen de verschillende functies binnen het bedrijf, kon voorts niet worden geoordeeld dat de CWI niet in redelijkheid tot de conclusie had kunnen komen dat er geen sprake was van onderling uitwisselbare functies en dat verzoeker dus conform het anciënniteitsbeginsel voor ontslag in aanmerking kwam. Niet was daarbij gebleken dat de CWI bij het komen tot deze beslissing geen rekening had gehouden met het verweer van verzoeker. De CWI wees er terecht op dat verzoeker conform het anciënniteitsbeginsel voor ontslag in aanmerking kwam, en dat een eventuele conflictsituatie tussen verzoeker en werkgever hier los van stond.
De CWI heeft in redelijkheid tot de conclusie kunnen komen dat verzoeker conform het anciënniteistbeginsel voor ontslag in aanmerking. De Nationale ombudsman oordeelde dat de onderzochte gedraging behoorlijk was.