2006/115

Rapport

Verzoeker betaalde kinderalimentatie voor zijn twee kinderen. Hij en zijn ex-echtgenote hadden een afspraak gemaakt over het overslaan van de indexering voor 1999 en 2001. De inmiddels meerderjarige kinderen wendden zich in 2004 tot het LBIO met het verzoek de inning over te nemen.

Verzoeker klaagde erover dat het LBIO bij het berekenen van de achterstand geen rekening heeft gehouden met deze gemaakte afspraak.

De Nationale ombudsman overwoog dat er geen twijfel bestond over de uitsluiting van de indexering voor 1999, maar wel over die voor 2001. Uit de brief die verzoeker ontving van de advocaat van zijn ex-echtgenote, waarin deze schreef dat zijn cliënte bereid was geheel onverplicht en eenmalig de indexering per 2001 over te slaan in de hoop dat zij in het vervolg verschoond zou blijven van pogingen van verzoeker om te tornen aan de hoogte van de alimentatie, was volgens de Nationale ombudsman af te leiden dat dit aanbod niet aan voorwaarden was verbonden. Verzoeker kon achteraf niet door zijn ex-echtgenote worden tegengeworpen dat hij het aanbod niet had geaccepteerd en achter welk standpunt het LBIO zich had geschaard.

Op basis van artikel 1: 395b BW wordt het bedrag dat de rechter heeft opgelegd voor de opvoeding en verzorging van het kind op het moment dat dit kind meerderjarig wordt, automatisch omgezet in een bedrag dat moet worden betaald voor levensonderhoud en studie van dit kind. Deze omzetting leidt ertoe dat vanaf dat moment het meerderjarige kind rechthebbende wordt. Tot die periode is de ontvangstgerechtigde ouder echter rechthebbende en dus bevoegd om met de alimentatieplichtige ouder voor die periode afspraken te maken over de hoogte van de alimentatie. De N ationale ombudsman overwoog dat het in het kader van de rechtszekerheid zeer ongewenst zou zijn wanneer vanaf het meerderjarig worden, het kind eerder rechtmatig door zijn wettelijk vertegenwoordigster gemaakte afspraken met terugwerkende kracht zou kunnen herroepen.

De zoon werd op 23 december 2001 meerderjarig. Op dat moment had hij voor die maand de afspraak kunnen herroepen. Dit heeft hij echter niet uitdrukkelijk gedaan. Pas op het moment dat hij het LBIO in 2004 verzocht om overname van de inning, heeft hij aangegeven dat hij maandelijks niet het juiste bedrag (inclusief de indexering voor 2001) ontving. Dit is niet voldoende om de afspraak te kunnen herroepen. De dochter werd op 1 juli 2003 meerderjarig. Voor haar bleef ook de afspraak tussen haar ouders geldig, omdat zij deze op dat moment niet met terugwerkende kracht kon herroepen.

Uiteindelijk bleek dat verzoeker te veel had betaald aan alimentatie voor zijn dochter. Er was dus geen achterstand. Ten aanzien van zijn zoon gold ook dat het maandelijks betaalde bedrag te hoog lag, maar hier was wel sprake van een achterstand, omdat hij een aantal maanden niet had betaald.

Door geen rekening te houden met de gemaakte afspraak, had het LBIO in strijd met het redelijkheidsvereiste gehandeld.

De Nationale ombudsman deed het LBIO de aanbeveling om het na tussenkomst van het LBIO door verzoeker aan zijn dochter te veel betaalde bedrag terug te betalen.

Instantie: Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen

Klacht:

Bij berekenen van hoogte van betalingsachterstand geen rekening gehouden met een tussen verzoeker en zijn ex-echtgenote gemaakte afspraak om wettelijke indexering voor twee jaren uit te sluiten.

Oordeel:

Gegrond