Verzoeker woont aan een straat waar een maximum snelheid van 30 km/u geldt. In november 2004 is op het wegdek ter hoogte van verzoekers woning een verkeersdrempel aangelegd. Volgens verzoeker ondervindt hij sindsdien in zijn woning geluidsoverlast en trillingshinder als gevolg van passerend verkeer. Het college van burgemeester en wethouders achtte verzoekers klacht over die overlast ongegrond op basis van een in 2001 uitgevoerd onderzoek dat erop neer kwam dat door passerend verkeer veroorzaakte overlast de grenzen van het toelaatbare niet overschrijdt. Dat onderzoek betrof onder meer een meting in een woning op meer dan twaalf meter afstand van de plaats waar de drempel uiteindelijk was neergelegd. Mede op basis daarvan is via een computersimulatie berekend dat de grenswaarden voor schade overlast niet werden overschreden. Een meting in verzoekers, op minder dan twaalf meter afstand van de drempel gelegen woning, achtte het college niet nodig. Volgens het college was bij de aanleg van de drempel de “Richtlijn verkeersdrempels” van het CROW gevolgd. In die richtlijn is onder meer vermeld dat gebouwen binnen een straal van dertig meter van een verkeersdrempel een potentieel risico op trillingsoverlast van zwaar verkeer lopen en dat voor een gebied met een slappe ondergrond, waar een maximum snelheid van 30 km/u geldt, wordt uitgegaan van een minimum afstand van vijftien meter tussen drempel en bouwwerken. In een uitgave van het ministerie van VROM van maart 2005 voor onder meer overheden is gewezen op de nieuwste inzichten op het gebied van trillingsoverdracht en - hinder.
De bewoner van de woning waar in 2001 de metingen waren uitgevoerd, diende in april 2005 een klacht in over trillingshinder als gevolg van stadsbussen en brandweerauto's die met te hoge snelheid de drempel passeerden.
De Nationale ombudsman overweegt dat in het geval van een klacht over de uitvoering van een verkeersremmende maatregel of de uitvoering daarvan, dient te worden nagegaan of de met die klacht verstrekte informatie wel juist is. Indien bij de voorbereiding van die maatregel een onderzoek is gedaan naar het complex van feiten en omstandigheden waar de klacht betrekking op heeft, behoeft in het algemeen niet opnieuw onderzoek te worden verricht, tenzij de klacht aanleiding tot gerede twijfel aan de resultaten van het onderzoek geeft. In dit geval had het college zich niet gebaseerd op een onderzoek naar de feiten en omstandigheden die verzoeker reden tot klagen gaven, maar op de uitkomst van een in 2001, onder wezenlijk andere omstandigheden uitgevoerd onderzoek. De sedertdien gewijzigde omstandigheden hadden het college moeten brengen tot het doen verrichten van een nieuw onderzoek en een toetsing aan de na 2002 herziene normen. Een dergelijk onderzoek was niet verricht. De Nationale ombudsman achtte dit in strijd met het vereiste van actieve en adequate informatieverwerving.
Als gevolg van het ontbreken van actuele onderzoeksresultaten miste het collegebesluit waarmee verzoekers klacht was afgedaan, een voldoende draagkrachtige motivering.
Het college werd in overweging gegeven alsnog een onderzoek te doen instellen naar de door verzoeker ondervonden hinder, en indien die hinder de grens van het toelaatbare overschrijdt een passende oplossing te treffen.