Op 20 augustus 2002 meldde verzoeksters vader bij de politie dat verzoekster seksueel was misbruikt door een kennis van de familie, de heer X. De echtgenote van de heer X deed op 24 augustus 2002 aangifte tegen verzoekster van smaad. Verzoekster deed op 22 oktober 2002 aangifte van verkrachting en het plegen van ontuchtige handelingen door X.
Verzoekster klaagde er bij de Nationale ombudsman over dat de politie onvoldoende voortvarend had opgetreden naar aanleiding van haar aangifte.
Verzoeksters aangifte had ruim negen maanden stilgelegen, in verband met een gebrek aan personeel op de afdeling Jeugd en Zeden, zo stelde de Nationale ombudsman vast. Pas na verloop van die periode droeg de politie deze over aan een naburig district. De Nationale ombudsman sloot zich aan bij de kritiek die de korpsbeheerder reeds had geuit op de gang van zaken. Een en ander klemde nu het een complexe en gevoelige zaak betrof en nu de kans bestond dat de waarheidsvinding in het opsporingsonderzoek door het tijdsverloop zou worden bemoeilijkt. Het optreden van de politie leverde een schending op van het vereiste van adequate organisatorische voorzieningen, zo oordeelde de Nationale ombudsman.
De Nationale ombudsman nam er met instemming van kennis dat de politie verzoekster en haar advocaat had uitgenodigd voor een persoonlijk gesprek en dat de bestreffende districtschef haar namens de politie excuses had aangeboden voor de gang van zaken.
Verzoekster klaagde er ook over dat politieambtenaren haar begin mei 2004 niet actief en pas zeer kort voor aanvang van een verhoor erover hadden geïnformeerd dat zij zou worden gehoord als verdachte met betrekking tot de aangifte tegen haar van smaad en niet in haar rol als slachtoffer.
De Nationale ombudsman stelde vast dat verzoekster in elk geval vóór de daadwerkelijke aanvang van het verhoor door de politie ervan op de hoogte was gesteld dat zij als verdachte zou worden gehoord en dat zij niet tot antwoorden verplicht was. In zoverre was zij dan ook niet in haar procedurele kansen beknot.
Het vereiste van rechtszekerheid was in dit geval in het geding, zo overwoog de Nationale ombudsman. De politieambtenaar diende ermee rekening te houden dat verzoekster een bepaald verwachtingspatroon had ten aanzien van haar rol in de contacten met de politie, nu zij tot dan toe al verscheidene malen uitsluitend als slachtoffer was gehoord. Dit gegeven, bezien in samenhang met de gevoelige aard van de zaak, had voor de politie reden moeten zijn om extra aandacht te schenken aan het duidelijk overbrengen van de bedoelingen voor dit verhoor. De onderzochte gedraging was “niet behoorlijk”.
De Nationale ombudsman nam met instemming ervan kennis dat aan de desbetreffende nieuwe afdeling van de politie zou worden doorgegeven dat afspraken met burgers in de toekomst duidelijker moeten worden gemaakt en in voorkomende gevallen schriftelijk moeten worden bevestigd.
Verder onderzoek uit eigen beweging naar weigering politie klacht intern te behandelen ivm samenhang met strafprocedure. Strijd met beginsel van fair play.