Op 19 juli 2004 bezochten twee districtsinspecteurs van de Stichting Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID), P. en W., het terrein van verzoeker en zijn echtgenote om onderzoek in te stellen naar aanleiding van een melding over een door verzoeker verkochte verwaarloosde pup en een melding over een verwaarloosde pony. Tijdens het onderzoek zegden P. en W. proces-verbaal aan in verband met de verkoop van een verwaarloosde hond op 11 juli 2004, en constateerden zij dat meerdere pony's niet voldoende waren verzorgd. Op korte termijn zouden de inspecteurs terugkomen voor een hercontrole. Indien de situatie bij de hercontrole niet zou zijn verbeterd, zou mogelijk strafrechtelijk tegen verzoeker worden opgetreden.
Verzoeker klaagde erover dat P. en W. hebben vastgesteld dat zijn dieren niet voldoende waren verzorgd.
De No overwoog allereerst dat vast stond dat de districtsinspecteurs tijdens een onderzoek op 19 juli 2004 hadden vastgesteld dat de dieren van verzoeker niet voldoende waren verzorgd. Dit feit is strafbaar gesteld in artikel 37 jo. 121 van de Gezondheids- en welzijnswet van dieren. Vervolgens overwoog de No dat gezien het verslag van de dierenarts ten aanzien van de conditie van de dieren en hun omgeving, het niet onjuist was dat de districtsinspecteurs tot de conclusie kwamen dat de dieren onvoldoende waren verzorgd. Ook de dierenarts had geconstateerd dat de weiden te schraal waren, de pony's vrij mager en dat er sprake kon zijn van schurft. Verzoeker kon dan ook niet in zijn stelling worden gevolgd dat er gezien de bevindingen van de dierenarts geen tekortkomingen in de verzorging waren. Dat achteraf in het laboratorium geen parasieten of andere bacteriën waren aangetroffen, deed hieraan niet af.
De districtsinspecteurs hadden gehandeld conform het vereiste van professionaliteit. De No achtte de onderzochte gedraging behoorlijk.
Overige klachtonderdelen:
Bejegening