Naar aanleiding van de wijze waarop het college van burgemeester en wethouders een klacht van
een burger over de plaatsing van een afvalcontainer nabij zijn woning had afgehandeld, besloot de Nationale ombudsman uit eigen beweging een onderzoek in te stellen. Volgens het college was die klacht niet aan te merken als een klacht in de zin van artikel 9:1 Awb omdat de plaatsing niet kon worden beschouwd als een concrete gedraging jegens de indiener van de klacht; immers de plaatsing van afvalcontainers vloeit rechtstreeks voort uit het gemeentelijke afvalbeleid.
De Nationale ombudsman overwoog dat op grond van artikel 9:1 Awb een ieder heeft het recht om een klacht in te dienen over de wijze waarop een bestuursorgaan zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem of een ander heeft gedragen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt, dat de wetgever met het stellen van het vereiste dat het om een bepaalde aangelegenheid moet gaan, algemene klachten over beleid of over beleidsuitvoering niet heeft willen aanmerken als een voldoende bepaalde aangelegenheid. Daaruit volgt, dat de gevolgen van de uitvoering van een beleid, in een concrete situatie en jegens een bepaalde persoon of personen, als een voldoende bepaalde aangelegenheid moeten worden aangemerkt.
In dit geval betrof de klacht niet het gemeentelijk beleid of de uitvoering daarvan in het algemeen, maar de gevolgen daarvan in een concreet geval.
De Nationale ombudsman oordeelde dat het college door de klacht om de genoemde reden buiten behandeling te laten, had gehandeld in strijd met het motiveringsvereiste. Hij achtte de onderzochte gedraging niet behoorlijk