Verzoeker bevond zich op 1 juni 2004 op de autosnelweg richting Maastricht. Volgens hem werd hij op enig moment op een onheuse manier bejegend door een motorrijder van de Koninklijke Marechaussee. Deze zou onder meer aan zijn bumper hebben gekleefd en met zijn vinger naar zijn voorhoofd hebben gewezen, klaarblijkelijk in verband met verzoekers rijstijl.
Over de wijze waarop hij werd bejegend, diende verzoeker een klacht in bij de Bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee. Deze deelde hem in reactie op de klacht mee, dat hij de klacht niet (verder) in behandeling kon nemen, omdat hij niet beschikte over het kenteken van de betreffende motorrijder. Onderzoek zonder nadere gegevens met betrekking tot de motorrijder zou een te grote belasting vormen voor de organisatie. Wel keurde de Bevelhebber de gedraging, indien deze had plaatsgevonden zoals verzoeker had omschreven, ten zeerste af.
Verzoeker was het hiermee niet eens en wendde zich tot de Nationale ombudsman.
De Nationale ombudsman overwoog dat het in beginsel niet onredelijk is, dat indien een essentieel gegeven in de klachtomschrijving ontbreekt, het bestuursorgaan er gelet op de belasting voor de organisatie van afziet een grootschalig onderzoek in te stellen. Hiertoe mag echter, mede gelet op de aard van de te onderzoeken gedraging, niet te snel worden besloten.
In het onderhavige geval was de Nationale ombudsman van oordeel, dat verzoekers klaagschrift voldoende aanwijzingen bood voor een onderzoek dat niet als te belastend voor de organisatie behoefte te worden aangemerkt. Daarvoor was gezien het oordeel van de Bevelhebber over de aard van de gedraging des temeer aanleiding. Gelet hierop had de Bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee gehandeld in strijd met het vereiste van actieve en adequate informatieverwerving.