Verzoeker werd naar aanleiding van een verkeerscontrole aangehouden, waarna hij geboeid is meegenomen naar het politiebureau, alwaar hem medische hulp werd ontzegd.
Verzoeker klaagt over het geweldgebruik tijdens zijn aanhouding bestaande uit het in de houdgreep nemen en op zijn nek springen, over het op pijnlijke wijze boeien, over het stevig vastpakken van zijn echtgenote door politieambtenaren en ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee, en over het niet ingaan op zijn verzoek om een arts door de politie.
Het in de houdgreep nemen van verzoeker heeft de Nationale ombudsman getoetst aan het vereiste van onaantastbaarheid van het menselijk lichaam. Een inbreuk op dat grondrecht is alleen mogelijk als dat bij wet is toegestaan. In dit geval vond de Nationale ombudsman dat het toegepaste geweld jegens verzoeker niet onbehoorlijk was, gelet op het verzet dat hij bood. De klacht over het op de nek springen van verzoeker miste feitelijke grondslag.
Verder vond de Nationale ombudsman het behoorlijk dat er was geboeid, maar achtte hij het in strijd met het evenredigheidsvereiste dat de boeien bij verzoeker te strak hadden gezeten.
Ten aanzien van het stevig vastpakken van de echtgenote van verzoeker onthield de Nationale ombudsman zich van een oordeel.
Door niet in te gaan op verzoekers verzoek om een arts, is er gehandeld in strijd met het vereiste van correcte bejegening volgens de Nationale ombudsman, nu voldoende aannemelijk moest worden geacht dat verzoeker om een arts had gevraagd, het duidelijk was dat verzoeker pijn had en de politie op grond van het bepaalde in de ambtsinstructie verplicht is in zo'n geval voor medische bijstand te zorgen.
Tot slot heeft de Nationale ombudsman een eindbeschouwing over de klacht gegeven.