De werkgever van verzoeker verzocht de CWI hem voor verzoeker een ontslagvergunning te verlenen wegens bedrijfseconomische redenen
Verzoeker klaagt erover dat de CWI zijn werkgever toestemming heeft verleend de arbeidsverhouding met hem wegens bedrijfseconomische redenen te beëindigen. Volgens verzoeker heeft de CWI bij het nemen van haar beslissing geen rekening gehouden met het door hem gevoerde verweer.
De Nationale ombudsman overwoog dat de CWI de werkgever de nodige ruimte dient te laten waarbinnen deze naar eigen inzicht beleid wenst te voeren en in beginsel dient uit te gaan van de door de werkgever aangevoerde argumenten voor ontslag. De CWI behoort immers niet op de stoel van de werkgever te gaan zitten. Dat werkgever destijds door middel van de doorgevoerde reorganisatie, waardoor verzoeker boventallig is geworden, ervoor heeft gekozen de continuïteit van zijn bedrijf te waarborgen, behoort tot deze beleidsvrijheid van werkgever.
Gezien de aard van de door de CWI uit te voeren toetsing kon niet worden gesteld dat de CWI, op basis van de door de werkgever verstrekte informatie, niet in redelijkheid had kunnen oordelen dat, gelet op het feit dat als gevolg van de eerder doorgevoerde reorganisatie van werkgever en de daarop volgende boventalligheid van verzoeker, de arbeidsplaats van verzoeker was komen te vervallen. De CWI kon in haar mening worden gevolgd, dat het gelet op de eerder door de werkgever doorgevoerde reorganisatie en de vrijheid van werkgever om naar eigen inzicht beleid te voeren, niet noodzakelijk was voor werkgever om met een uitgebreid financieel plaatje te komen.
De Nationale ombudsman oordeelde dat de onderzochte gedraging behoorlijk was.