Bij rechterlijke beslissing is bepaald dat de ex-echtgenoot van verzoekster alimentatie ten behoeve van hun kinderen moet betalen. Nadat verzoekster het LBIO had aangeschreven omdat betaling uitbleef, heeft het LBIO hem verzocht de achterstallige alimentatie te voldoen. Omdat hij niet betaalde, heeft het LBIO de inning van de alimentatie overgenomen.
Verzoekster klaagde erover dat het LBIO te Gouda vanaf 31 juli 2003 onvoldoende actie heeft ondernomen om de door haar ex-echtgenoot verschuldigde onderhoudsbijdragen te innen.
De Nationale ombudsman is van oordeel dat het LBIO tot 22 juli 2004 voldoende voortvarend heeft geprobeerd de verschuldigde alimentatie te innen. Immers had het LBIO voldoende voortvarend gehandeld naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek naar de verblijfplaats van de ex-echtgenoot en naar aanleiding van de aanwijzingen van verzoekster omtrent mogelijke liquide middelen en andere verhaalsobjecten. In zoverre achtte de Nationale ombudsman de onderzochte gedraging behoorlijk.
Ten aanzien van de inningpogingen die het LBIO in de periode vanaf 22 juli 2004 heeft gedaan, overweegt de Nationale ombudsman het volgende. Nadat de Belastingdienst het LBIO op 12 mei 2004 informatie verschafte over een mogelijke werkgever, heeft het LBIO de werkgever op 25 mei 2004 aangeschreven voor het leggen van loonbeslag. Toen de werkgever niet reageerde, heeft het LBIO hem op 22 juli 2004 gerappelleerd. Hierna heeft het LBIO de werkgever niet meer aangeschreven. De Nationale ombudsman is het daarom met het LBIO eens dat in de periode vanaf 22 juli 2004 het een en ander door het LBIO niet op tijd is opgepakt. Het LBIO heeft vanaf 22 juli 2004 onvoldoende acties ondernomen om de kinderalimentatie te innen. De Nationale ombudsman acht de onderzochte gedraging in zoverre niet behoorlijk.
Het vereiste van voortvarendheid
Voorts klaagde verzoekster over de duur van de klachtbehandeling