2006/022

Rapport

In januari 2003 heeft de directe buurvrouw van verzoeker bij de politie gemeld dat zij in haar hal en bij haar trap stank­overlast had van hennepgeur. Nog dezelfde dag heeft politieambtenaar G. ter plaatse stankoverlast waar­genomen in de gang van de woning van de meldster en heeft hij op de zolder een mechanisch geluid gehoord. Vervolgens is de politie tijdens een zogenoemde hennephaaldag in mei 2003 verzoekers woning binnengetreden ter inbeslagname van een mogelijk aanwezige hennepplantage. Verzoeker verbleef toen reeds enkele maanden in het buitenland. In zijn woning is geen hennepplantage aangetroffen.

Verzoeker klaagt er over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Limburg Zuid op 6 mei 2003 op grond van artikel 9 van de Opiumwet zijn woning zijn binnengetreden.

Tijdens het onderzoek bleek dat G. kort voor de hennephaaldag voor de tweede keer ter plaatse is geweest. Hij heeft toen in de achtertuin een sterke hennepgeur waargenomen en bij de voordeur een extreme warmtebron gemeten. Gelet op de melding van verzoekers buurvrouw en de bevindingen van G., overwoog de Nationale ombudsman dat er destijds sprake was van een redelijk vermoeden in de zin van artikel 9 Opiumwet. Dit betekent dat hulpofficier van justitie Br. op grond van de Opiumwet voor de hennephaaldag in mei 2003 een machtiging tot binnentreden mocht uitschrijven.

Tijdens de hennephaaldag controleerde Br. ter plaatse, voordat tot actie zou worden overgegaan, of er indicatoren waren die konden duiden op de aanwezigheid van een hennepkwekerij. Dergelijke indicatoren - zoals bijvoorbeeld extra pijpen bij de woning of condensvorming - waren echter niet aanwezig, en voor zijn gevoel was er geen hennepkwekerij aanwezig in de woning. Om die reden besloot hij - ondanks het feit dat hij vooraf een machtiging tot binnentreden had ondertekend - af te zien van het binnentreden in verzoekers woning. De Nationale ombudsman oordeelde dat na het moment dat hulpofficier van justitie Br. de actie wilde afblazen, geen gebruik mocht worden gemaakt van de eerder door hem afgegeven machtiging tot binnentreden. Van een redelijk vermoeden dat zich in de woning een hennepkwekerij bevond was immers geen sprake meer. Hieruit volgt dat de politie vanaf dat moment slechts mocht binnentreden in de woning indien dit geschiedde met toestemming van de bewoner. Hoewel een buurtbewoonster die over verzoekers huissleutel beschikte de politie (alsnog) heeft uitgenodigd in de woning te kijken - en de politie is ingegaan op deze uitnodiging -, kon naar het oordeel van de Nationale ombudsman de toestemming van deze buurtbewoonster in dit geval niet gelden als toestemming die namens verzoeker is verleend.

Alles overziend kwam de Nationale ombudsman tot de conclusie dat de politie niet verzoekers woning had mogen binnentreden.

Door verzoekers woning toch binnen te treden is verzoekers huisrecht geschonden. De onderzochte gedraging was niet behoorlijk.

Instantie: Regiopolitie Limburg Zuid

Klacht:

Binnengetreden in woning op grond van Opiumwet zonder toestemming bewoner.

Oordeel:

Gegrond