Dossiernummer: 200409273
SAMENVATTING
Verzoeker verzocht het Ministerie van Defensie om zijn loopbaangegevens tijdens de actieve militaire dienst op zijn staat van dienst aan te passen en overeen te laten komen met de staat van dienst van een oud-medestudent die onder identieke omstandigheden en gelijke voorwaarden bij de Nationale Reserve had gediend en die de dienstjaren die bij verzoeker op de staat van dienst ontbraken wel als pensioenjaren had genoten. Naar aanleiding van dit verzoek besloot het Hoofd Bureau Registratie en Informatie Ontslagen Personeel van het Defensie Archieven-, Registratie- en Informatiecentrum van het Ministerie van Defensie (BRIOP) namens de staatssecretaris van Defensie verzoeker dezelfde diensttijd en dezelfde oefenuren toe te kennen die ook waren toegekend aan de door verzoeker genoemde oud-medestudent. Volgens verzoeker bedroeg het aantal oefenuren echter meer dan het aantal dat was toegekend. Hiervan had verzoeker geen bewijzen, maar getuigenverklaringen van de door verzoeker genoemde oud-medestudent en zijn echtgenote konden bevestigen dat veel meer oefenuren waren besteed dan in de staat van dienst vermelde drie uren per jaar. Het bestuursorgaan nam het standpunt in dat bij onvoldoende vaststaande gegevens inzake een ver verleden niet zonder meer werd volstaan met verklaringen van getuigen en wees het verzoek om meer oefenuren toe te kennen af.
Verzoeker klaagde erover dat de staatssecretaris van Defensie zijn verzoek om zijn staat van dienst opnieuw te herzien had afgewezen. In het kader van onderzoek week de minister van Defensie niet af van het eerder ingenomen standpunt dat er geen aanleiding was om de staat van dienst van verzoeker opnieuw te herzien.
De Nationale ombudsman overwoog dat de staatssecretaris gelijke gevallen gelijk had behandeld door op verzoek van verzoeker zijn staat van dienst aan te vullen en hem dezelfde diensttijd en dezelfde oefenuren toe te kennen die ook waren toegekend aan de door verzoeker genoemde oud-medestudent.
Voorts overwoog de Nationale ombudsman dat verzoeker geen bewijzen kon overleggen ter ondersteuning van zijn herinnering dat het aantal oefenuren meer bedroeg dan het aantal dat naar aanleiding van zijn herzieningsverzoek was toegekend. Verzoekers standpunt kon alleen worden onderschreven door getuigenverklaringen van de door verzoeker genoemde oud-medestudent en zijn echtgenote. Naar het oordeel van de Nationale ombudsman was het echter niet onredelijk dat de staatssecretaris het verzoek om herziening had afgewezen op de grond dat bij onvoldoende vaststaande gegevens inzake een ver verleden niet zonder meer kon worden volstaan met verklaringen van getuigen. De afwijzing van het verzoek om de staat van dienst opnieuw te herzien was dan ook niet in strijd met het redelijkheidsvereiste.