Verzoeker bevond zich in de nacht van vrijdag 30 augustus op zaterdag 31 augustus 2002 in een drukbezet café in Arnhem. Bij het regionale politiekorps Gelderland-Midden werd op enig moment melding gedaan van een mishandeling die in dat café zou hebben plaatsgevonden. Een aantal surveillance eenheden van de politie ging ter plaatse. Toen de politie bij het café aan kwam stond verzoeker in of voor de ingang van dat café. De politieambtenaren wilden naar binnen, maar verzoeker versperde de doorgang. Het was verzoeker voldoende duidelijk dat de politieambtenaren er langs wilden, voor het uitvoeren van hun taak. Door zijn gedrag gaf hij ervan blijk niet aan het politieonderzoek mee te werken. Na even gesproken te hebben duwde een politieambtenaar verzoeker met twee handen opzij om het café binnen te kunnen gaan. Verzoeker maakte een zwaaiende beweging met zijn arm in de richting van de politieambtenaar. Deze haalde in reactie in een reflex uit met zijn hand of vuist in de richting van het gezicht van verzoeker. De Nationale ombudsman achtte voldoende aannemelijk dat hij verzoeker hierbij daadwerkelijk in het gezicht raakte. Dit optreden diende te worden aangemerkt als "geweld".
Verzoeker klaagde erover dat de politieambtenaren die avond disproportioneel geweld tegen hem hadden gebruikt. Verzoeker stelde dat de betrokken politieambtenaar hem zonder reden hard in het gezicht had geslagen, nadat hij hem opzij had geduwd, uit de deuropening.
De Nationale ombudsman overwoog allereerst dat de politieambtenaar bevoegd was om verzoeker met gepaste kracht opzij te duwen. Ten aanzien van het gebruikte geweld overwoog de Nationale ombudsman dat een politieambtenaar zich moet bedienen van technieken geleerd in de integrale beroepsvaardigheidstraining. De situatie was in dit geval niet zodanig, dat er ruimte was voor het instinctief en in een reflex uithalen. Naar het oordeel van de Nationale ombudsman had het veeleer voor de hand gelegen dat de politieambtenaar verzoekers beweging had afgeweerd, hem had gewaarschuwd zich te bedwingen en hem zo nodig op andere - minder verstrekkende -wijze onder controle had gebracht, bijvoorbeeld met behulp van zijn collega's. Slechts wanneer dit niet het beoogde resultaat zou hebben gehad, zou er mogelijk ruimte zijn geweest voor het toepassen van geweld. Zelfs dan zou echter het slaan in het gezicht niet snel worden aangemerkt als een passende vorm van geweldgebruik, aldus de Nationale ombudsman. De Nationale ombudsman was van oordeel dat het geweldgebruik door de politieambtenaar in strijd was met het evenredigheidsvereiste.
De Nationale ombudsman achtte onderzochte gedraging "niet behoorlijk".
Verder:
- klacht over aanhouding
- klacht over vrijheidsbeneming op het politiebureau
- klacht over de juistheid van een uitlating van een betrokken politieambtenaar
- klacht over de beslissing van de korpsbeheerder om het advies van de klachtencommissie om de klacht over het geweldgebruik gegrond te verklaren niet over te nemen.