Verzoekster, van Mexicaanse nationaliteit, is in maart 97 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning. Haar vergunning is vervolgens vijmaal verlengd. Tussen de voorlaatste en de laatste verlenging is voor de behandeling van dit soort aanvragen om verlenging een legesheffing geïntroduceerd.
Verzoekster klaagt erover dat de IND en de betrokken vreemdelingendienst haar niet tijdig hebben geïnformeerd over de komende legesheffing. Zij stelt dat als dat wel was gebeurd, zij dan een procedure zou zijn begonnen ter verkrijging van het Nederlanderschap.
De Nationale ombudsman overwoog onder meer het volgende.
Door de publicatie in de Staatscourant van de invoering van de legesheffing en de verhoging daarvan, in combinatie met het verstrekken van informatie daarover door de vreemdelingendienst op het moment van toezending van de desbetreffende aanvraagformulieren, worden de betrokkenen in beginsel voldoende geïnformeerd.
Verzoekers stellen dat zij de aanvraagformulieren pas hebben ontvangen nadat zij de vreemdelingendienst daar om hadden verzocht. In zoverre zijn verzoekers mogelijk later dan mogelijk was geweest geïnformeerd over de consequenties die de invoering en de verhoging van de legesheffing voor hen zouden hebben in geval van een nieuwe aanvraag om verlenging.
Aangezien een vreemdeling ook gedurende de behandeling van een naturalisatieaanvraag moet beschikken over een verblijfsvergunning, en de behandeltermijn voor een naturalisatieaanvraag één jaar bedraagt, zou een eerder ingediende naturalisatieaanvraag verzoekster niet hebben kunnen vrijwaren van lesgesbetaling.
Gezien het voorgaande hebben de IND en de vreemdelingendienst jegens verzoekers niet in strijd gehandeld met het vereiste van actieve en adequate informatieverstrekking.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
De klacht voorts betrekking op het niet eerder verlengen voor een periode van vijf jaar. Dit klachtonderdeel was niet gegrond, aangezien na een wetswijziging weliswaar voor een periode van meer dan één jaar had kunnen worden verlengd, ware het niet dat sprake was van het beletsel dat verzoeksters paspoort een beperkte geldgheidsduur had.
De informatieverstrekking hierover ten slotte was onvoldoende. De klacht was op dit punt gegrond.