Naar aanleiding van een geschil tussen verzoeker en zijn voormalig advocaat over de hoogte van de declaratie had die advocaat zijn declaratie ter begroting ingediend bij de Raad van Toezicht in het Arrondissement Leeuwarden.
Verzoeker klaagde onder andere over de wijze waarop de Raad van Toezicht die declaratie had begroot. Hij klaagde er daarbij met name over dat de Raad van Toezicht de declaraties niet per verrichting maar in zijn geheel had beoordeeld en daarbij geen kennis had genomen van het achterliggende dossier.
De Nationale ombudsman overwoog dat van de Raad van Toezicht mag worden verwacht dat het bij de begroting van een declaratie nagaat of de daarin gespecificeerde kosten en verschotten daadwerkelijk zijn gemaakt en nuttig, doelmatig of nodig zijn geweest dan wel gewenst. Verder overwoog de Nationale ombudsman dat ook mag worden verwacht dat de Raad van Toezicht al naar gelang de ingediende declaratie complexer van aard is, de achterliggende stukken bij die begroting betrekt.
De Nationale ombudsman stelde vervolgens vast dat de advocaat een reeks gespecificeerde declaraties ter begroting had ingediend en dat de raad van Toezicht zelf de mening was toegedaan dat het ging om een bewerkelijke en deels langdurige zaken. Van de Raad van Toezicht had derhalve mogen worden verwacht dat het aan de hand van het achterliggende dossier elke specificatie afzonderlijk had beoordeeld alvorens tot een begroting te komen. De Raad van Toezicht had daarentegen in het geheel geen acht geslagen op het achterliggende dossier en de declaraties als één geheel beoordeeld. Daarmee had de Raad van Toezicht gehandeld in strijd met het vereiste van rechtszekerheid. De Nationale ombudsman achtte de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
Overige klachtonderdelen:
Het aansporen om de declaraties ter begroting in te dienen
De duur van de begroting van de declaraties
De reactie op de rappelbrieven
De reactie op de klachtbrief
Het doen van bemiddelingsvoorstellen