2005/306

Rapport

In verband met een tegen verzoeker ingesteld strafrechtelijk onderzoek nam de politie een aantal van zijn sieraden in beslag in de woning van zijn ex-vriendin, mevrouw L. In het proces-verbaal en kennisgeving van inbeslagneming stond vermeld dat de sieraden aan verzoeker in eigendom toebehoorden. Bij het proces-verbaal was geen verklaring van afstand van mevrouw L. gevoegd.

De officier van justitie besloot op enig moment om de sieraden te doen afgeven aan mevrouw L. De feitelijke teruggave vond plaats aan mevrouw K., die door mevrouw L. tot het in ontvangst nemen van de sieraden gemachtigd was.

Verzoeker klaagde er in de eerste plaats over dat het arrondissementsparket te Amsterdam de hem toebehorende sieraden niet aan hem maar aan een derde had gegeven, terwijl in de kennisgeving van inbeslagneming duidelijk stond vermeld dat de sieraden - hoewel niet onder hem persoonlijk aangetroffen, maar in de woning waar hij verbleef - zijn eigendom waren.

De Nationale ombudsman overwoog dat in het eerste lid van artikel 116 van het Wetboek van Strafvordering de hoofdregel is neergelegd dat het Openbaar Ministerie een inbeslaggenomen voorwerp doet teruggeven aan degene bij wie het is inbeslaggenomen, zodra het belang van de strafvordering zich niet meer tegen die teruggave verzet. Hiervoor is niet beslissend aan wie het voorwerp toebehoort, maar de vraag bij wie het is aangetroffen. Het derde lid van dit artikel bevat hierop een uitzondering: het Openbaar Ministerie kan besluiten om het voorwerp terug te geven aan degene die redelijkerwijs als recht­hebbende kan worden aangemerkt, indien degene onder wie het voorwerp in beslag is genomen niet schriftelijk verklaart hiervan afstand te doen. Het Openbaar Ministerie dient hiertoe eerst degene onder wie het voorwerp in beslag is genomen schriftelijk in kennis te stellen van dit voornemen.

In dit geval had het Openbaar Ministerie gekozen voor een oplossing op basis van de hoofdregel, door te besluiten de sieraden aan L. te doen afgeven. Hoewel het niet de taak is van het Openbaar Ministerie om de rechten van een civielrechtelijk rechthebbende te beschermen, was de Nationale ombudsman van oordeel dat het parket rekening had behoren te houden met verzoekers eigendomsrecht en gebruik had dienen te maken van de bevoegdheid van artikel 116, derde lid. Verzoeker kon namelijk - nu op schrift stond dat hij de eigenaar was - worden aangemerkt als degene die redelijkerwijs rechthebbende was. Door de sieraden te doen afgeven aan L. had het arrondisse­mentsparket te Amsterdam jegens verzoeker in strijd gehandeld met het redelijkheidsvereiste.

De Nationale ombudsman achtte de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

Verder: onvoldoende inspanningen verricht door OM om de sieraden terug te vorderen leverde schending op van het vereiste van correcte bejegening.

Instantie: Arrondissementsparket te Amsterdam

Klacht:

Handelwijze in verband met teruggave van verzoekers in beslag genomen sieraden: de toebehorende sieraden niet aan hem maar aan derde meegegeven, ten onrechte geen inspanningen verricht om de sieraden terug te vorderen.

Oordeel:

Gegrond