Verzoeker en zijn echtgenote dienden in oktober 2003 bij de Visadienst een verzoek in om ambtshalve advies in over een door de broer van de echtgenote in te dienen mvv-aanvraag. Zij wilden graag dat de broer bij hen op familiebezoek zou komen. De minister van Buitenlandse Zaken bracht echter een negatief advies uit. Reden hiervoor was onder meer dat de minister vond dat de familierelatie tussen de echtgenote van verzoeker en haar broer niet afdoende was aangetoond omdat zij een niet-gelegaliseerde geboorteakte en een GBA-uittreksel van haarzelf had overlegd, terwijl niet was gebleken dat zij geen gelegaliseerde geboorteakte kon overleggen. De niet-gelegaliseerde geboorteakte kon daarom niet in de Nederlandse rechtsorde worden gehanteerd.
Verzoeker klaagt over het negatieve advies. Hij klaagt er onder meer over dat de minister geen genoegen heeft genomen met de niet-gelegaliseerde geboorteakte in combinatie met het recente GBA-uittreksel. Verzoeker is van mening dat uit de inschrijving in de GBA van de gegevens van de niet-gelegaliseerde geboorteakte toch wel bleek dat de Nederlandse rechtsorde de gegevens uit die akte wel heeft geaccepteerd.
De Nationale ombudsman overwoog dat een burger ervan mag uitgaan dat de overheid met de inschrijving van gegevens afkomstig uit een buitenlandse akte in de GBA in beginsel de echtheid en inhoudelijke juistheid van die gegevens erkent. Dit betekent dat, indien een bestuursorgaan geen genoegen wenst te nemen met GBA-gegevens, van het bestuursorgaan mag worden verlangd dat het aangeeft waarom in het specifieke geval de juistheid van die gegevens niet wordt erkend.
De Nationale ombudsman oordeelde dat de minister van Buitenlandse Zaken vanuit het oogpunt van het motiveringsvereiste te kort was geschoten door niet in te gaan op de status in de Nederlandse rechtsorde van de in de GBA opgenomen familierechtelijke gegevens van de echtgenote van verzoeker.