Verzoeker is afkomstig uit Turkije. De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie wees zijn aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier met beperking “verblijf bij partner en het verrichten van arbeid al dan niet in loondienst” af. Daarna achtte de minister het door verzoeker op 19 februari 2002 ingediende bezwaarschrift op 25 februari 2004 ongegrond. De minister deelde verzoeker in de rechtsmiddelenverwijzing mee dat hij binnen vier weken tegen de beslissing beroep kon aantekenen en dat hij, om hangende de beroepsprocedure uitzetting uit Nederland te voorkomen, de rechter tevens kon verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om een voorlopige voorziening diende binnen 24 uur na bekendmaking van de beschikking te worden aangevraagd. De rechtsmiddelenverwijzing was vermeld op bladzijde vier van de beschikking. De termijn van 24 uur voor het indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening was niet apart vermeld in de aanbiedingsbrief.
De gemachtigde van verzoeker diende op 29 februari 2004 bij de rechtbank een beroepschrift in en verzocht de rechtbank tevens een voorlopige voorziening te treffen. De IND deelde de gemachtigde bij brief van 11 maart 2004 mee dat de rechtsmiddelen, hoewel niet tijdig aangewend, wel als tijdig ingediend zijn aangemerkt.
Verzoeker klaagde erover dat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie hem in de beschikking van 25 februari 2004 op zijn bezwaarschrift van 19 februari 2002 tegen de afwijzende beschikking op zijn verblijfsaanvraag onvoldoende duidelijk heeft meegedeeld dat hij, ten einde uitzetting uit Nederland te voorkomen, binnen 24 uur een voorlopige voorziening diende aan te vragen bij de rechtbank.
In reactie op de klacht verwijst de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in haar brief 14 september 2004 naar hoofdstuk B1/4.8.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000
en naar artikel 6:16 Algemene wet bestuursrecht waarin is bepaald dat het instellen van beroep bij de rechtbank de werking van een besluit niet opschort maar dat hiervoor een voorlopige voorziening kan worden aangevraagd.
Het beginsel van fair play eist dat bestuursorganen en ambtenaren burgers de mogelijkheid geven hun procedurele kansen te benutten.
De rechtsmiddelen stonden allen vermeld in de beschikking. Er kan dan ook niet worden gesteld dat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie verzoekers gemachtigde in de beschikking onvoldoende duidelijk heeft meegedeeld dat verzoeker, ten einde uitzetting uit Nederland te voorkomen, binnen 24 uur een voorlopige voorziening diende aan te vragen bij de rechtbank.
De onderzochte gedraging is behoorlijk. Dat wil zeggen geen schending van het beginsel van fair play.