Een automobilist reed op een ochtend tegen een lantaarnpaal bij het verkeersplein in de Rijksweg A7 te Joure. Hij liet het beschadigde voertuig achter op de plaats van de aanrijding. Omstreeks 08:10 uur meldde een getuige het incident bij de politie. De politie stelde een onderzoek in; zij beschikte over informatie dat de verdachte gekleed was in een licht kleurig jas of jack en dat de kentekenhouder afkomstig was uit Groningen. Het onderzoek richtte zich op de eventuele vluchtroute van de verdachte. De politieambtenaren reden omstreeks 09:10 uur richting het bus- en treinstation van Heerenveen, toen hun een lijnbus tegemoetkwam die op weg was naar Groningen. De politieambtenaren gaven de bus een stopteken. Eén van hen stapte in en trof daar verzoeker aan, gekleed in een lichtgekleurde jas of jack.
Toen verzoeker zich niet desgevraagd kon legitimeren hield H. hem staande wegens een verdenking van het verlaten van de plaats van het ongeval, strafbaar gesteld in artikel 7, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, en vroeg hem herhaald naar zijn naam. Verzoeker gaf zijn naam niet, waarop de politieambtenaar hem aanhield wegens verdenking van het plegen van dat feit. De politieambtenaar vertelde verzoeker dat hij mee moest naar het bureau. Hij trok hem met kracht overeind en duwde hem tussen de banken op de grond. Hij deed verzoeker de handboeien om, en bracht hem over naar het politiebureau te Heerenveen.
Verzoeker klaagde er over dat de politieambtenaar hem had aangehouden.
De Nationale ombudsman overwoog dat het signalement dat de verdachte gekleed was in een licht kleurig jas of jack erg weinig gedetailleerd was. Voorts beschikte de verdachte over een aantal verschillende mogelijkheden om zich van de plaats van het ongeval te verwijderen. Hij kon zich een uur na het ongeval inmiddels in een verscheidenheid aan vervoermiddelen of op een groot aantal verschillende plaatsen bevinden. De feiten en omstandigheden van dit geval konden dan ook niet in redelijkheid leiden tot een vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit jegens verzoeker. Vereist was dat de betrokken ambtenaar aanvullend onderzoek had verricht, alvorens over te gaan tot het vaststellen van een verdenking. Dat hij zonder nader onderzoek overging tot de aanhouding leverde een schending op van het vereiste van actieve en adequate informatieverwerving.
De onderzochte gedraging was niet behoorlijk.
Overige klachtonderdelen:
Verzoeker klaagde er verder nog over dat de politieambtenaar hem in de bus op de grond had gegooid of geduwd en dat de politieambtenaren hem op 24 januari 2004 langer dan nodig hadden opgehouden aan het politiebureau.