Verzoekster klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Limburg-Noord en een ambtenaar van het Korps landelijke politiediensten op 20 april 2001 jegens haar zijn opgetreden. Verzoekster klaagt er met name over dat politieambtenaren:
haar meermalen het bevel gaven om weg te rijden, terwijl wegrijden op het moment dat deze bevelen werden gegeven onmogelijk was, doordat zich vóór haar auto een grasstrook bevond, links en rechts van haar auto voertuigen waren geparkeerd en achter haar auto geüniformeerde mannen stonden;
haar hebben gevorderd om weg te rijden, terwijl zij haar papieren nog niet hadden teruggegeven;
haar hebben gezegd mee te komen naar het politiebusje, zonder dat zij was aangehouden en zonder dat haar was gezegd waarom zij moest meekomen;
bij hun poging verzoekster uit de auto te trekken haar arm zodanig hebben vastgepakt dat zij een gekneusde arm opliep;
haar, bij een poging haar autogordel los te maken, bij haar borsten en buik hebben aangeraakt.
Tevens klaagt verzoekster erover dat de korpsbeheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord een oordeel over de door haar ingediende klachten heeft gegeven voordat hij de door haar toegestuurde repliek had ontvangen, althans zonder dat hij van die repliek kennis heeft genomen.
Beoordeling
I. Inleiding
Op 20 april 2001 reed verzoekster met haar auto over de snelweg A2 ter hoogte van Nederweert. Op dat moment had er een grootscheepse alcoholcontrole plaats op de parkeerplaats bij wegrestaurant Nederweert. Ook verzoekster werd aan een controle onderworpen. Betrokken ambtenaar S., als vrijwillige politieambtenaar in dienst bij het regionale politiekorps Limburg-Noord, heeft bij verzoekster de blaastest afgenomen. Verzoekster verlangde van hem zijn legitimatie. De interactie tussen verzoekster en S. trok de aandacht van betrokken ambtenaar T., eveneens in dienst bij genoemd politiekorps. Ook van hem verlangde verzoekster de legitimatie in te zien, hetgeen door T. werd geweigerd. T. heeft verzoekster enkele vorderingen gedaan de controleplaats te verlaten, aan welke vorderingen verzoekster geen gevolg gaf. Uiteindelijk heeft T. verzoekster, die op dat moment met vastgekoppelde gordel in haar auto zat, ter aanhouding bij haar pols gepakt en gepoogd de autogordel te ontkoppelen, doch T. kreeg de sluiting niet open. T. heeft vervolgens verbalisant H., in dienst bij het Korps landelijke politiediensten (KLPD), bij de situatie betrokken. Deze laatste heeft verzoekster eveneens de vordering gedaan de locatie te verlaten, aan welke vordering verzoekster uiteindelijk gevolg heeft gegeven. Hoewel verzoekster ook van hem de legitimatie wenste in te zien, heeft H. het niet noodzakelijk geacht de legitimatie daadwerkelijk te tonen.
II. Ten aanzien van het regionale politiekorps Limburg-Noord en het Korps landelijke politiediensten (KLPD)
1. Verzoekster klaagt er ten eerste over dat politieambtenaren haar meermalen het bevel gaven om weg te rijden, terwijl wegrijden op het moment dat deze bevelen werden gegeven onmogelijk was, doordat zich vóór haar auto een grasstrook bevond, links en rechts van haar auto voertuigen waren geparkeerd en achter haar auto geüniformeerde mannen stonden.
2. Verzoeksters klacht ziet toe op het handelen van alle betrokken ambtenaren. Verzoekster stelt dat zij het bevel tot wegrijden eerst heeft gekregen van S., vervolgens van T. en tot slot van H. De klacht impliceert een feitelijke onmogelijkheid weg te rijden, met name veroorzaakt door de aanwezigheid van de grasstrook voor haar auto. Aangezien de ambtenaren S. en T. ten tijde van de gebeurtenis waarover wordt geklaagd in dienst waren bij het regionale politiekorps Limburg-Noord, en H. in dienst was bij het KLPD, heeft het oordeel van de Nationale ombudsman betrekking op beide politiekorpsen.
3.1. De beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord heeft in zijn reactie op dit punt aangegeven dat er tussen de lezing van de betrokken politieambtenaren en de lezing van verzoekster tegenstrijdigheid bestaat over het feit of het voor verzoekster al dan niet mogelijk was met haar auto van de parkeerplaats te rijden. Voorts heeft de korpsbeheerder aangegeven dat er onduidelijkheid bestaat over de positie van verzoeksters auto op het moment dat haar werd bevolen weg te rijden. De korpsbeheerder geeft daarom aan dat hij zich op dit punt van een oordeel onthoudt.
3.2. De beheerder van het KLPD heeft in zijn reactie daarentegen aangegeven dat betrokken ambtenaar H. verzoekster terecht had verzocht de controleplaats te verlaten. Volgens de korpsbeheerder was de inrichting van de controleplaats zodanig dat verzoekster voorwaartsrijdend de controleplaats kon verlaten.
4. De korpsbeheerder heeft zijn reactie gebaseerd op een rapport van H. (zie Bevindingen, onder C.1.2.), opgemaakt naar aanleiding van verzoeksters klacht bij de Nationale ombudsman. In dit rapport geeft H. met behulp van foto's (zie bijlage 2.) aan dat het voor verzoekster mogelijk was met haar voertuig voorwaarts rijdend de controleplaats te verlaten. Op de foto's is met behulp van een dienstauto, merk Volvo, type S60, de route gereconstrueerd die verzoekster met haar Alfa 33 had afgelegd. Op de foto's is weliswaar een grasstrook zichtbaar, maar het gebruikte dienstvoertuig verlaat de controleplaats zonder de grasstrook te raken.
H. heeft in zijn rapportages voorts aangegeven op welke wijze de alcoholcontrole logistiek plaatshad. Uit deze rapportages komt naar voren dat bestuurders met hun voertuigen naar controlestraatjes werden geleid, welke werden aangegeven met pionnen en waren gesitueerd op de rijbaan van de parkeerplaats. Links en rechts van deze rijbaan bevonden zich de reguliere parkeervakken. Vanuit de links liggende parkeervakken kwamen de voertuigen het controlegebied binnenrijden, vanuit de rechtsliggende parkeervakken konden zij de controleplaats vooruitrijdend verlaten.
5. Verzoekster geeft met foto's (zie bijlage 3.) aan - waaronder de tijdens het politieoptreden gemaakte foto - dat van een dergelijke werkwijze geen sprake is geweest. Volgens verzoekster moesten de bestuurders achteruit het controlevak verlaten, omdat zich aan de voorzijde een grasstrook bevond. Uit de foto's blijkt volgens verzoekster onweerlegbaar dat de positie van haar auto zodanig was, dat zij het controlevak slechts achterwaarts rijdend kon verlaten.
6. De Nationale ombudsman kan verzoeksters lezing niet volgen. De controle waarbij verzoekster betrokken was, betrof een grootscheepse alcoholcontrole, waarbij een groot aantal politieambtenaren betrokken was. Bij een dergelijke controle is het vanuit het oogpunt van doorstroming en efficiëntie niet aannemelijk dat een werkwijze wordt gevolgd zoals door verzoekster beschreven. Verzoekster onderbouwt haar klacht met de op 20 april 2001 gemaakte foto. Op deze foto staat de achterzijde van verzoeksters auto, bezien vanuit de linkerzijkant, afgebeeld. Vlak achter verzoeksters auto bevinden zich de ambtenaren T. en S. Direct achter deze ambtenaren zijn vervolgens de parkeervakken zichtbaar, van waaruit volgens de rapportage van H. de te controleren voertuigen kwamen aanrijden. Uit de foto blijkt dat verzoekster haar auto schuin had geparkeerd, op korte afstand van de parkeervakken welke de aanrijroute vormden. Dit betekent dat verzoeksters voertuig zich op een locatie, zoals door H. beschreven, bevond. Daarmee moet worden aangenomen dat verzoeksters auto zich niet vlak achter de grasstrook bevond. Dit geldt temeer nu verzoeksters auto 50 centimeter korter is dan de voor de reconstructie gebruikte dienstauto. Dit betekent al met al dat het voor verzoekster - mede gezien het feit dat haar auto reeds schuin in de uitrijrichting stond geparkeerd - niet onmogelijk moet zijn geweest het controlevak voorwaarts te verlaten.
7.1. Hiermee doet de omstandigheid dat verzoekster niet in staat was weg te rijden, omdat er links en rechts van haar auto voertuigen waren geparkeerd en achter haar auto geüniformeerde mannen stonden, niet meer terzake.
7.2. Desalniettemin heeft het volgende de aandacht van de Nationale ombudsman getrokken. In haar klaagschrift van 23 april 2001 en in haar commentaar op het rapport van S. geeft verzoekster aan dat zij niet weg kon rijden omdat zich achter haar auto twee ambtenaren bevonden. Ze verwijst in dit commentaar naar de foto die zij op 20 april 2001 heeft gemaakt. Uit haar brief van 23 april 2001 blijkt dat ze onder meer om die reden aan S. had gevraagd hoe zij weg zou moeten rijden. De Nationale ombudsman merkt op dat verzoeksters lezing op dit punt niet consistent is. Uit verzoeksters commentaar bij de door haar genomen foto blijkt dat hierop de betrokken ambtenaren S. en T. zelf staan afgebeeld. Uit haar klaagschrift van 23 april 2001 volgt bovendien dat T. nog niet bij het incident was betrokken op het moment dat verzoekster na afronding van de alcoholtest op bevel van S. moest doorrijden.
8. Bovenstaande betekent dat zowel S., T. als H. van verzoekster in redelijkheid konden vorderen dat zij voorwaarts rijdend het parkeervak zou verlaten.
De onderzochte gedraging is reeds daarom met betrekking tot de vordering van alle betrokken ambtenaren behoorlijk.
III. Ten aanzien van het regionale politiekorps Limburg-Noord
1. Ten aanzien van de vordering tot wegrijden
1.1. Verzoekster klaagt er verder over dat politieambtenaren haar hebben gevorderd weg te rijden, terwijl zij haar papieren nog niet hadden teruggegeven.
1.2. De beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord heeft in zijn reactie op dit punt aangegeven dat T. pas na teruggave van de door hem gecontroleerde documenten, verzoekster heeft gevorderd weg te rijden. S. heeft deze zienswijze bevestigd. Het is de korpsbeheerder niet gebleken dat verzoekster de documenten op een ander tijdstip zou hebben teruggekregen.
1.3. In haar klaagschrift van 23 april 2001 geeft verzoekster aan op welk moment zij haar papieren, zijnde haar rijbewijs en het kentekenbewijs, van T. heeft teruggekregen. Dit is overigens het enige geschrift van verzoekster waarin zij het tijdstip van teruggave aanduidt. Verzoekster onderbouwt haar klacht als volgt. Nadat zij aan S. had gevraagd hoe zij na de alcoholcontrole weg diende te rijden, diende T. zich provocerend aan. T. meldde verzoekster dat zij een lastige vrouw was en vorderde van haar haar papieren ter inzage, welke hij vervolgens uit haar handen rukte om ermee achter haar auto te verdwijnen. Hierna meldde hij zich honend aan verzoeksters portierraam om haar dreigend te bevelen weg te rijden, terwijl hij verzoeksters papieren nog in de hand hield. Verzoekster voelde zich geïntimideerd en vroeg aan T. zijn legitimatie. Deze werd door T. geweigerd. Uiteindelijk dreigde hij haar dat zij mee moest naar het busje, overhandigde haar haar papieren, gaf nogmaals het bevel weg te rijden en liep naar zijn collega S., die inmiddels achter verzoeksters auto stond. Op dat moment maakte verzoekster de foto van S. en T. Zij stapte vervolgens in haar auto, deed haar gordel vast, sloot het portier af en startte de motor. Hierop kwam T. teruglopen met de mededeling dat zij mee moest naar het busje, aldus de lezing van verzoekster.
1.4. S. hanteert de lezing dat verzoekster onvrede uitte over de wijze waarop zij was behandeld, nadat zij de alcoholcontrole had ondergaan en S. zich op haar verzoek had gelegitimeerd. Collega T. kwam poolshoogte nemen en verzoekster eiste ook van T. zijn legitimatie. T. heeft verzoekster toen medegedeeld dat zij moeilijk deed en vorderde van haar dat zij door zou rijden. Verzoekster weigerde dit echter, waarop T. van haar haar papieren ter controle heeft gevraagd. Aan de achterzijde van de auto controleerde hij deze en gaf verzoekster daarna haar papieren terug. Verzoekster wenste nog immer de legitimatie van T. te zien en weigerde daarom, ondanks de vorderingen van T., door te rijden. Zij werd daarom door T. aangehouden.
1.5. T. heeft in zijn rapport van 22 mei 2001 aangegeven dat hij zich richting verzoekster en S. had begeven, omdat verzoekster moeilijk deed over de legitimatie door S. Hij kwam daarom tussenbeiden en vroeg of verzoekster een bepaald doel had met de legitimatie door S. Verzoekster wenste toen ook de legitimatie van T. te zien. T. weigerde deze, maar gaf wel zijn naam. T. verzocht het rij- en kentekenbewijs van verzoekster, en controleerde de papieren aan de achterzijde van verzoeksters auto. Na deze controle overhandigde hij verzoekster haar papieren weer. Verzoekster maakte geen aanstalten weg te rijden, doch wenste nog steeds de legitimatie van T. in te zien. T. heeft verzoekster nog driemaal gevorderd de controleplaats te verlaten.
1.6. Uit bovenstaande blijkt dat het contact tussen verzoekster en T. moeizaam verliep. Het probleem was ontstaan doordat T. zich aan verzoekster weigerde te legitimeren.
Volgens de lezing van verzoekster, zoals deze is verwoord in haar klaagschrift van 21 april 2001, vroeg zij de legitimatie van T. omdat deze haar autopapieren niet teruggaf. T. was na de afwikkeling van de controle ter plaatse gekomen en had haar direct uitgemaakt voor een lastige, moeilijke vrouw. Daarop vroeg hij haar haar autopapieren en gaf deze niet terug, terwijl hij intussen wel de vordering deed dat zij diende weg te rijden.
T. daarentegen stelt dat verzoekster direct - nog voor hij haar rijbewijs en kentekenbewijs ter controle had opgevraagd - zijn legitimatie wenste, en dat hij deze niet wilde tonen. Hij wilde slechts dat verzoekster de controleplaats zou verlaten. Omdat zij dit weigerde, heeft hij haar papieren vervolgens gecontroleerd en daarna teruggeven.
In het bij Bevindingen, onder A.3. weergegeven rapport, dat op dat punt niet door verzoekster is weersproken, verklaart verzoekster dat het hele probleem is begonnen met de weigering tot legitimeren. Uit het rapport van T., het commentaar van verzoekster daarop en verzoeksters commentaar op de afdoening door de korpsbeheerder (zie Bevindingen, onder A.9.2.) blijkt eveneens dat verzoekster haar papieren ter inzage aan T. had gegeven op een moment dat T. reeds had geweigerd haar zijn legitimatie te overhandigen.
Nu verzoekster over de aanleiding van de gebeurtenissen die tot haar klacht hebben geleid twee verschillende lezingen hanteert, acht de Nationale ombudsman de lezingen van T. en S., die op dit punt eensluidend zijn, meer aannemelijk dan die van verzoekster. Daar komt bij dat het gehele optreden van T. erop was gericht de controle zo snel mogelijk te laten verlopen. In dit licht valt niet in te zien welk belang hij zou hebben gehad verzoeksters autopapieren nog bij zich te houden. De Nationale ombudsman gaat er daarmee vanuit dat T. de papieren reeds aan verzoekster had teruggegeven toen hij haar vorderde weg te rijden.
De onderzochte gedraging is daarom ook op dit punt behoorlijk.
2. Ten aanzien van de aanhouding
2. Op voorhand zij het volgende opgemerkt. Politieambtenaren zijn op grond van artikel 2 van de Ambtsinstructie verplicht hun legitimatiebewijs te tonen indien daar om wordt gevraagd. Dit heeft T. niet gedaan. Zou T. volgens de ambtsinstructie hebben gehandeld, dan had hij daarmee wellicht kunnen voorkomen dat de situatie zou escaleren.
De klacht die verzoekster op dat punt heeft ingediend bij de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord, is door de korpsbeheerder overigens gegrond verklaard. Deze constatering werkt door in onderstaande beoordeling aangaande de aanhouding.
2.1.1. Verzoekster klaagt er op dit punt in de eerste plaats over dat zij mee moest komen naar het politiebusje, zonder dat zij was aangehouden en zonder dat haar was gezegd waarom zij moest meekomen.
2.1.2. De beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord heeft in reactie op de klacht aangegeven dat betrokken ambtenaar T. aan verzoekster had meegedeeld dat zij als verdachte was aangehouden. Betrokken ambtenaar S. heeft dit bevestigd. In zoverre acht de korpsbeheerder de klacht niet gegrond. Niet is gebleken dat T. de reden van de aanhouding aan verzoekster heeft kenbaar gemaakt. In zoverre acht de korpsbeheerder de klacht gegrond.
2.1.3. T. rapporteerde op 22 mei 2001 dat hij verzoekster heeft verzocht om weg te rijden, nadat hij haar het rij- en kentekenbewijs had teruggegeven. Verzoekster weigerde vervolgens echter weg te rijden, doch gaf herhaaldelijk aan dat zij de legitimatie van T. wilde zien. T. heeft verzoekster daarna driemaal gevorderd weg te rijden, aan welke vorderingen zij geen gevolg gaf. T. heeft verzoekster daarop meegedeeld dat zij was aangehouden. Hij pakte verzoekster daartoe bij haar linkerpols. Daar hij het uiteindelijk toch een ingrijpende maatregel vond om haar aan te houden, is hij vervolgens bij een ambtenaar van het KLPD (H.), welke ambtenaar op dat moment de leiding had over de controle, te rade gegaan. T. wilde dat een onafhankelijke persoon nogmaals een vordering aan verzoekster zou doen om zich van de plaats van controle te verwijderen.
2.1.4. In de rapportage van H. staat vermeld dat T. hem had benaderd met de mededeling dat hij voornemens was een vrouw, die de controleplaats niet wenste te verlaten, aan te houden. Toen zij uiteindelijk toch was weggereden, deelde een collega H. mee dat verzoekster reeds feitelijk was aangehouden en dat de aanhouding haar in woord was aangezegd. Aan de aanhouding is geen daadwerkelijk gevolg gegeven.
2.1.5. S. geeft in zijn rapportage van 22 mei 2001 de volgende lezing weer. Nadat T. verzoekster na controle van haar papieren haar meermalen had gevorderd om weg te rijden, en zij dit weigerde, heeft T. haar gezegd dat zij was aangehouden en haar verzocht mee te komen naar het politiebusje. Toen zij niet uit haar auto wenste te stappen, heeft T. het portier geopend en gepoogd de autogordel te ontkoppelen.
2.1.6. Verzoekster heeft steeds aangegeven, dat haar niet is gezegd dat zij was aangehouden, doch dat zij moest meekomen naar het politiebusje.
2.1.7. Op grond van internationale verdragsbepalingen (zie Achtergrond, onder 1. en 2.) hebben opsporingsambtenaren de plicht om een ieder die wordt aangehouden, onverwijld op de hoogte te brengen van de reden van aanhouding.
2.1.8. De lezingen van de betrokkenen over het wel of niet feitelijk aangezegd zijn van de aanhouding lopen uiteen. Vast staat dat T. verzoekster wilde aanhouden omdat verzoekster geen gevolg gaf aan zijn vorderingen.
Uit zowel de lezing van T. als die van verzoekster blijkt dat T. verzoekster in elk geval onmiddellijk bij de pols heeft gepakt om haar uit de auto te halen. Dit wordt ook door de korpsbeheerder in zijn beslissing van 30 augustus 2001 aangegeven (zie Bevindingen, onder A.8.). Los van de vraag of T. verzoekster daarbij gezegd zou hebben dat zij was aangehouden dan wel dat zij moest meekomen naar het politiebusje, kan op grond van deze feitelijke handeling in ieder geval reeds worden vastgesteld dat verzoekster daadwerkelijk door T. werd aangehouden. Verzoekster stelt dat haar niet is meegedeeld, waarvoor zij werd aangehouden. Omdat ook uit de verklaringen van T. en S. niet blijkt dat T. verzoekster de reden van aanhouding heeft meegedeeld, moet het ervoor worden gehouden dat de reden van aanhouding niet aan verzoekster is gemeld.
De onderzochte gedraging is daarom op dit punt niet behoorlijk.
2.1.9. De Nationale ombudsman ziet aanleiding om met betrekking tot de aanhouding nog het volgende op te merken.
Het inzetten van het dwangmiddel aanhouding impliceert dat een verdachte ten spoedigste wordt geleid voor de officier van justitie of een van diens hulpofficieren, zodat deze (hulp-)officier van justitie de verdachte kan (doen) horen. Dit verschaft de mogelijkheid tot controle op de rechtmatigheid en aanvaardbaarheid van de voorafgaande aanhouding alsook de mogelijkheid tot beoordeling of voortzetting van de vrijheidsbeneming nodig is (zie Achtergrond, 6). Hoewel verzoekster door T. is aangehouden, heeft de voorgeleiding niet plaatsgevonden. Dit maakt de aanhouding achteraf onrechtmatig. T. heeft aangegeven dat hij het middel van aanhouding uiteindelijk niet geëigend vond. Daarom heeft hij geen gevolg gegeven aan bovengenoemd vereiste. De Nationale ombudsman kan T. volgen in zijn stelling dat de aanhouding in de gegeven omstandigheden niet geïndiceerd is geweest en betreurt het dat T. dit niet vóór de aanhouding heeft bedacht. Van een politieambtenaar mag immers worden aangenomen dat deze deëscalerend optreedt. Van deëscalerend optreden was in deze zaak echter geen sprake. Ervan uitgaande dat er tussen verzoekster en T. reeds frictie was ontstaan door de weigering van T. zich te legitimeren, moet worden aangenomen dat door de aanhouding van verzoekster de situatie er vervolgens niet beter op is geworden.
Daarbij is van belang dat T. de situatie die tot aanhouding heeft geleid, zelf in de hand heeft gewerkt door zich, ondanks de wettelijke verplichting daartoe, niet te legitimeren. Op grond hiervan had van T. mogen worden verwacht dat hij zich alsnog zou legitimeren, in plaats van verzoekster aan te houden. Verzoekster had zelfs een legitieme reden om geen gevolg te geven aan de vordering van T.
2.1.10. Het feit dat de aanhouding, nu deze niet heeft geresulteerd in een voorgeleiding, achteraf onrechtmatig is geweest, impliceert reeds dat het vastpakken van verzoeksters pols en de poging verzoeksters autogordel te ontgrendelen, als aanhoudingsmethode zonder noodzaak zijn uitgevoerd.
Genoemde handelingen zijn daarmee niet behoorlijk.
2.1.11. De Nationale ombudsman zal in het onderstaande evenwel ingaan op de vraag of deze handelingen afzonderlijk bezien en uitgaande van een juiste juridische grondslag, correct zijn geweest zonder daar verder een oordeel aan te verbinden.
2.2. Voor zover verzoekster er over klaagt dat politieambtenaren bij hun poging haar uit de auto te trekken, haar arm zodanig hebben vastgepakt dat zij een gekneusde arm opliep, geldt dan het volgende.
2.2.1. De korpsbeheerder acht de klacht van verzoekster niet gegrond. Gebleken is weliswaar dat T. verzoekster bij haar pols had vastgepakt, maar niet dat hij aan haar pols heeft getrokken of gerukt.
2.2.3. T. heeft op dit punt verklaard dat hij verzoekster bij haar linkerpols had gepakt, doch op dat moment zag dat verzoekster haar autogordel nog omhad.
2.2.4. De Nationale ombudsman kan het standpunt van de korpsbeheerder niet volgen. Uit de verklaring van T. en de brief van de korpsbeheerder van 30 augustus 2001 valt af te leiden dat verzoekster bij de aanhouding direct door T. is vastgepakt. Indien er al van uit zou worden uitgegaan dat T. verzoekster in redelijkheid had kunnen aanhouden, dan had deze aanhouding moeten worden uitgevoerd volgens de beginselen van subsidiariteit (zie Achtergrond, onder 4.). Hierin past niet het onmiddellijk vastpakken van verzoekster bij haar arm of pols. Naar het oordeel van de Nationale ombudsman zou het de voorkeur hebben gehad indien de betrokken ambtenaar verzoekster eerst zou hebben verzocht uit te stappen en vrijwillig mee te komen naar de dienstauto. Dat dit niet is gebeurd, is niet juist.
2.2.5. T. heeft verklaard dat hij niet aan verzoeksters pols heeft getrokken, omdat hij zag dat verzoekster wegens een gesloten autogordel toch niet uit de auto zou kunnen komen. Verzoekster heeft echter een medische verklaring overgelegd, afkomstig van haar huisarts. Uit deze verklaring blijkt dat tien dagen na het voorval nog een kneuzing met blauwe plek zichtbaar was op verzoeksters linker onderarm. De Nationale ombudsman acht het aannemelijk dat de in de verklaring beschreven kneuzing bij het optreden door T. is ontstaan. Ook hiermee is gehandeld in strijd met het vereiste van subsidiariteit.
2.3.1. Verzoekster klaagt er vervolgens over dat politieambtenaren haar, bij een poging haar autogordel los te maken, bij haar borsten en buik hebben aangeraakt.
2.3.2. Naar de mening van de korpsbeheerder is de klacht niet gegrond. Niet is gebleken dat T. bij zijn poging de autogordel los te maken verzoeksters buik en borsten heeft aangeraakt. Ook van ongewenst intiem handelen is niets gebleken.
2.3.3. Uit de verklaring van T. blijkt dat het hem niet lukte de sluiting van verzoeksters autogordel te openen. Volgens T. droeg verzoekster een afwijkende gordel, waarvan de sluiting zich aan de linkerzijde van de bestuurdersstoel bevond.
2.3.4. Uit de rapportage van M. blijkt eveneens dat verzoekster een afwijkende gordel gebruikte. Volgens hem betrof het een racegordel, welke wordt vastgeklikt middels een sluiting aan de voorzijde ter hoogte van het middel. Verzoekster beschrijft in haar klaagschrift van 23 april 2001 dat de sluiting van de gordel zich bevond ter hoogte van haar onderbuik.
2.3.5. De Nationale ombudsman kan ook op dit punt het standpunt van de korpsbeheerder niet volgen. Zoals gezegd had het de voorkeur genoten indien de betrokken ambtenaar verzoekster eerst zou hebben verzocht uit te stappen om vrijwillig mee te komen naar de dienstauto. T. heeft er echter voor gekozen verzoekster zelf uit haar auto te halen. Hiertoe heeft hij getracht - nadat hij haar eerst bij de pols had vastgepakt - haar autogordel te ontkoppelen. De Nationale ombudsman acht het - gezien de constructie van de gordel - voorstelbaar dat T. bij zijn poging de gordel los te maken, verzoekster ter hoogte van buik en borst heeft geraakt. Dit valt niet aan te merken als een opzettelijke ongewenste intimiteit, maar als een bijkomstig gevolg van de poging van T. de gordel te openen. Door ook op dit punt verzoekster niet de gelegenheid te bieden vrijwillig mee te werken aan haar aanhouding, heeft T. ook hiermee gehandeld in strijd met het subsidiariteitsvereiste. Ook dit is niet juist.
IV. Ten aanzien van de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord
1. Verzoekster klaagt er ten slotte over dat de korpsbeheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord een oordeel over de door verzoekster ingediende klachten heeft gegeven voordat hij de door haar toegestuurde repliek had ontvangen, althans zonder dat hij van die repliek kennis heeft genomen.
2. De korpsbeheerder acht de klacht ongegrond. De korpsbeheerder is van mening dat bij de afdoening van verzoeksters klachten voldoende zorgvuldigheid is betracht. Verzoekster had op 16 juli 2001 een afspraak in het politiebureau te Nederweert met inspecteur van politie R., die haar conform de klachtenprocedure zou informeren over de resultaten van het onderzoek. Verzoekster heeft zich eerst na het afgesproken tijdstip afgemeld bij de receptioniste van het politiebureau. Verzoekster heeft toen een brief achtergelaten voor R., en vermeldde daarbij dat zij in verband met haar vakantie op dat moment geen aandacht aan de zaak wilde besteden. In de brief vermeldde zij eerst na 3 september 2001 weer beschikbaar te zijn voor het onderzoek. R. heeft verzoekster vervolgens bij brief van 18 juli 2001 geïnformeerd over het verdere verloop van het onderzoek. R. heeft bij zijn brief als bijlagen het gespreksverslag tussen verzoekster en M. en kopieën van de verklaringen van de betrokken ambtenaren meegezonden. Hij verzocht verzoekster hierop vóór 25 juli 2001 te reageren. R. rondde het klachtonderzoek op 26 juli 2001 af, nadat hij geen reactie van verzoekster had ontvangen. Verzoekster had eind augustus 2001 nog steeds geen reactie gegeven. De korpsbeheerder deed de klacht vervolgens op 30 augustus 2001 af. De korpsbeheerder achtte het niet geïndiceerd nog langer te wachten op een eventuele reactie van verzoekster, omdat haar zowel mondeling als schriftelijk de gelegenheid was geboden te reageren.
3. De klacht van verzoekster betreft het beginsel van hoor en wederhoor, dat als grondbeginsel van een behoorlijke klachtafhandeling geldt. Dit beginsel houdt in dat verzoekers in de gelegenheid moeten worden gesteld hun visie weer te geven op in het kader van het klachtonderzoek afgelegde verklaringen van betrokken ambtenaren. Het beginsel houdt tevens in dat aan verzoekers inzage moet worden verleend in de onderzoeksgegevens.
4. Vast staat dat verzoekster een afspraak had om op 16 juli 2001 in het kader van het beginsel van hoor en wederhoor aan het politiebureau te Nederweert te verschijnen. Deze afspraak werd met haar op 13 juli 2001 telefonisch gemaakt door inspecteur R. R. heeft verzoekster toen medegedeeld dat hij haar op de hoogte wilde stellen van de door de betrokken politieambtenaren afgelegde verklaringen. Tevens staat vast dat verzoekster op 16 juli 2001 aan het bureau is verschenen, doch een gesprek op dat moment niet zinvol achtte. Daarom meldde zij zich af en liet een brief achter waarin zij meedeelde pas na 3 september weer beschikbaar te zijn voor het geven van een reactie op enige door haar gevraagde stukken. R. stuurde verzoekster vervolgens bij brief van 18 juli 2001 de door de betrokken ambtenaren afgelegde verklaringen en gaf haar tot 25 juli 2001 de tijd schriftelijk te reageren.
5. De Nationale ombudsman is van oordeel dat het beginsel van hoor en wederhoor jegens verzoekster niet goed is toegepast. Ten eerste valt niet in te zien waarom verzoekster niet reeds over de verklaringen van de betrokken ambtenaren kon beschikken op het moment dat met haar de afspraak werd gemaakt hierop mondeling haar weerwoord te geven op 16 juli 2001. Deze verklaringen waren immers reeds opgesteld op 22 mei 2001 en 20 juni 2001. Het had in de rede gelegen dat verzoekster ter voorbereiding van het gesprek reeds van te voren afschriften van deze verklaringen zou hebben ontvangen. Nu aan verzoekster deze afschriften werden onthouden, is gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 21 van de Klachtenregeling politieregio Limburg-Noord, waarin het beginsel van hoor en wederhoor is opgenomen. Volgens dit artikel had aan verzoekster een termijn van veertien dagen moeten worden geboden voor een afspraak voor een mondelinge reactie op bedoelde verklaringen.
R. heeft voorts gehandeld in strijd met artikel 21 van de Klachtenregeling politieregio Limburg-Noord door verzoekster na toezendingen van de verklaringen slechts een schriftelijke reactietermijn te geven tot 25 juli 2001. Volgens de klachtenregeling had aan verzoekster immers ook hier twee weken de tijd moeten worden gegund om haar reactie kenbaar te maken na kennisname van de verklaringen. Dit klemt temeer nu verzoekster duidelijk heeft aangegeven tot 3 september 2001 met vakantie te zijn. Met de vakantieperiode van verzoekster had redelijkerwijs rekening moeten worden gehouden.
Gelet op het bovenstaande valt het de korpsbeheerder aan te rekenen dat hij zijn oordeel omtrent verzoeksters klachten zonder kennisname van haar reactie heeft geformuleerd.
De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
6. Ten overvloede zij opgemerkt dat van verzoekster had mogen worden verwacht dat zij haar afspraak met R. had geannuleerd vóór het afgesproken tijdstip, en niet pas erna.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Limburg-Noord, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord (de burgemeester van Venlo) is niet gegrond, behalve ten aanzien van de aanhouding; op dit punt is de klacht gegrond.
De klacht over de onderzochte gedraging van het Korps landelijke politiediensten, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het Korps landelijke politiediensten (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) is niet gegrond.
De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord is gegrond.
Onderzoek
Op 15 mei 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw drs. K. uit Y, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Limburg-Noord, het Korps landelijke politiediensten te Driebergen en de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord. Naar deze gedragingen werd een onderzoek ingesteld. De gedraging van het regionale politiekorps Limburg-Noord wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord (de burgemeester van Venlo). De gedraging van het Korps landelijke politiediensten wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het Korps landelijke politiediensten (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties).
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord en de beheerder van het Korps landelijke politiediensten verzocht op de klacht te reageren en afschriften toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om op de klacht te reageren. Twee ambtenaren maakten van deze gelegenheid gebruik. In verband met hun verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werden ook de hoofdofficier van justitie te Roermond en de landelijke hoofdofficier van justitie te Rotterdam over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld hun zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar hun oordeel reden was. De hoofdofficier van justitie te Roermond maakte van deze gelegenheid gebruik.
Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De beheerder van het Korps landelijke politiediensten deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
De reactie van verzoekster gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen.
De beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord en de twee betrokken ambtenaren gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1.1. Op 20 april 2001 reed verzoekster met haar auto over de snelweg A2 ter hoogte van Nederweert. Op dat moment had er een grootscheepse alcoholcontrole plaats op de parkeerplaats bij wegrestaurant Nederweert. Ook verzoekster werd aan een controle onderworpen. Betrokken ambtenaar S., als vrijwillig politieambtenaar in dienst bij het regionale politiekorps Limburg-Noord, heeft bij verzoekster de blaastest afgenomen. Verzoekster verlangde van hem zijn legitimatie. De interactie tussen verzoekster en S. trok de aandacht van betrokken ambtenaar T., eveneens in dienst bij genoemd politiekorps. Ook van hem verlangde verzoekster de legitimatie in te zien, hetgeen door T. werd geweigerd. T. heeft verzoekster enkele vorderingen gedaan de controleplaats te verlaten, aan welke vorderingen verzoekster geen gevolg gaf. Uiteindelijk heeft T. verzoekster, die op dat moment met vastgekoppelde gordel in haar auto zat, ter aanhouding bij haar pols gepakt en gepoogd de autogordel te ontkoppelen, doch hij kreeg de sluiting niet open. T. heeft vervolgens verbalisant H., in dienst bij het Korps landelijke politiediensten (KLPD), bij de situatie betrokken. Deze laatste heeft verzoekster eveneens de vordering gedaan de locatie te verlaten, aan welke vordering verzoekster uiteindelijk gevolg heeft gegeven. Hoewel verzoekster ook van hem de legitimatie wenste in te zien, heeft H. het niet noodzakelijk geacht de legitimatie daadwerkelijk te tonen.
1.2. De beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord heeft verzoekster klacht aangaande de legitimatieweigering op 30 augustus 2001 gegrond verklaard. De Nationale ombudsman heeft deze klacht daarom niet in onderzoek genomen.
2.1. In haar klaagschrift van 23 april 2001, gericht aan de burgemeester van Nederweert, schrijft verzoekster over het voorgevallene onder meer het volgende:
"TOEDRACHT ALCOHOLCONTROLE 20-04-2001
Op bovengenoemde datum, omstreeks 23.15 u. reed ik ter hoogte van Nederweert een z.g. fuik binnen; ik veronderstelde, dat het een algehele verkeersinspectie betrof, gezien imponerende opzet (veel blauwe zwaailichten, felle verlichting, naar schatting 10/20 KLP-ers, waaronder medewerkers van Politie Limburg Noord):
* er werd mij schreeuwerig geboden een schuin naar links gelokaliseerde P-plaats op te rijden, terwijl mijn voorganger (zilverkleurige ? Audi, Belgisch kenteken) achteruitreed; ik voorkwam een aanrijding, door te stoppen en parkeerde daarna op de aangewezen plaats;
* deze risicovolle situatie werd veroorzaakt door een verkeersinspecteur, (…), die de hoofdrol speelde in navolgend schokkend-intimiderend scenario.
* mijn portierraam geopend, groette ik de volgende controleur, die mijn groet negeerde en mij botweg beval de blaastest te doen;
* ik verzekerde hem van mijn medewerking, doch verzocht hem vriendelijk eerst zijn legitimatie te tonen: ik ben gewend van de Rijkspolitie, dat deze medewerkers dit doorgaans al eigener beweging doen en zich tenminste altijd even in naam en functie aan mij voorstellen (aangezien ik een racegordel draag, die minder zichtbaar is dan een driepuntsgordel, word ik nogal eens 'staande gehouden': ik heb daarmee prima ervaringen);
* hij weigerde en vroeg de reden; ik expliceerde (coulancehalve!), dat ik bij een dergelijk ingrijpend onderzoek wil weten met wie ik te maken heb; mijn onderliggende argument was, dat ik onverhoeds in een onoverzichtelijke, reeds bij aanvang ietwat grimmige, risico- en stressvolle situatie gemanoeuvreerd was: om niet te provoceren, heb ik deze reden achterwege gelaten;
* hij wees op zijn (? KLP-) uniform en gaf me dreigend te verstaan, dat ik moeilijk deed en alcohol-inspectie weigerde;
* ik hield aan en met een lelijk gezicht toonde hij zijn opengevouwen beurs/portefeuille in het donker; ik verzocht hem om deze te belichten: ik las met moeite de naam S., op een slechts ten dele zichtbaar kaartje, zag geen pasfoto en kon de legitimatie dus niet identificeren, maar liet dat dan maar voor wat het was, wegens de toenemend dreigende sfeer;
* ik blies volgens aanwijzing en uiteraard was de uitslag in orde (ik drink nooit, zelfs geen druppel alcohol);
* daarna leek een voor mij onprettige afsluiting van een lange, enerverende werkdag te Utrecht afgedaan; 'bedankt voor uw medewerking' en 'goedenavond', kon er niet af en ik kreeg het bevel weg te rijden;
* ik vroeg echter hoe: vóór mijn Alfa Romeo zag ik een grasstrook en verder kon ik geen kant op, links en rechts stonden voertuigen geparkeerd, achter stonden mannen in uniform;
* de in de buurt lopende medewerker (…) diende zich onverhoeds provocerend aan: 'u bent een moeilijke vrouw', 'u bent lastig', 'laat uw papieren zien', welke hij uit mijn hand rukte, waarna hij achter mijn auto verdween; dit was duidelijk sarren en machtsvertoon; achteraf is gebleken, dat de inspectie slechts om ademanalyse handelde; uiteraard bleek alles keurig in orde, dat is mij nu eenmaal een erezaak;
* opnieuw meldde hij zich honend aan mijn portierraam en beval mij dreigend weg te rijden (terwijl dat dus niet kon); ik vroeg hem mijn papieren dan terug te geven, deze hield hij sarrend vast en hij herhaalde meermaals, duidelijk honend, dat ik een lastige, moeilijke vrouw was;
* ik merkte op, dat ik zijn bejegening onderging als anonieme intimidatie en vroeg hem, zich te legitimeren; dat weigerde hij, ook na herhaling van mijn verzoek; hij beval mij weg te rijden, terwijl hij mijn papieren vasthield en er geen uitweg was (aangegeven);
* zijn bejegening was aanhoudend tartend, vermoedelijk om mij een scheldpartij te ontlokken; hij intimideerde mij eveneens door te stellen, dat ik weigerde gehoor te geven aan een dienstbevel en de verkeersinspectie ophield (terwijl het eerste onterechte verwijt een verkeerstechnische onmogelijkheid impliceerde en ik, inzake de tweede aantijging, uitsluitend wachtte op de legitimatie, die fatsoenshalve geboden en zelfs wettelijk verplicht is);
* hij dreigde, dat ik mee moest naar het 'busje', weigerde wederom zich te legitimeren; stak me mijn papieren toe, beval mij weg te rijden en liep naar collega S. achter mijn Alfa Romeo: ik kon op geen enkele manier weg;
* intussen uiteraard zeer aangedaan, pakte ik mijn fototoestel om deze anoniem- dreigende verkeersinspecteur dan maar op de foto te zetten; ik wilde tevens de geblokkeerde verkeerssituatie rond mijn Alfa Romeo fotograferen (incl. de niet-gemarkeerde uitrijdmogelijkheden), doch wegens de hoog opgelopen commotie, voelde ik me daartoe niet in staat; ik stapte weer in, bevestigde mijn gordel, deed het portier op slot en wilde net het portierraam omhoogdoen (bij gestarte motor), toen dezelfde man zich dreigend aandiende met: 'en nu meekomen…!';
* voordat ik het kon verhinderen, maakte hij via het portierraam het deurslot los (verschafte zich dus wederrechtelijk, zonder mijn instemming toegang tot mijn auto), rukte het portier verder dan de weerstand open, greep mijn linker onderarm, om mij uit mijn auto te sleuren; constateerde, dat ik mijn gordel bevestigd had en graaide toen op diverse plaatsen duidelijk voelbaar, uiteraard ongewenst-intiem op mijn lichaam, in een poging mijn gordel los te maken (sluiting ter hoogte van mijn onderbuik), met het onmiskenbare oogmerk mij uit mijn auto te sleuren;
* deze beschrijving geeft daadwerkelijke feiten weer, hoewel ik op dat moment uiteraard nauwelijks bevatten kon, wat mij overkwam en mij volslagen overdonderd voelde; er waren meerdere getuigen, in ieder geval ter linkerzijde geparkeerde medeweggebruikers zowel als verkeersinspecteurs, waaronder genoemde S., die vlakbij stond en zijn collega vrijuit zijn gang liet gaan;
* hoewel ik, dus uitermate aangeslagen door deze schokkende ervaring, geen weerstand bood (en daartoe fysiek en om medische redenen (**) niet in staat was), kreeg hij die sluiting niet los, draaide zich even om, direct daarna weer dreigend op mij afkomend;
* ik vroeg hem wederom zich te legitimeren; waarop hij weer weigerde en beval weg te rijden, terwijl ik dat niet kon;
* de leider van de inspectie diende zich vervolgens uit de hoogte, laatdunkend op mij neerkijkend, aan; bevestigde zijn leidinggevende functie en beval mij bars weg te rijden; ik vroeg hem zich te legitimeren, hetgeen hij op dreigende toon weigerde; ik las op zijn uniform: 'H…' (textielsticker);
* ik vroeg, hoe ik moest wegrijden, een hoofdbeweging was het respons; feitelijk was ik te aangeslagen om veilig weg te rijden, doch voelde me gedwongen, door de uitermate grimmige houding en intimiderende overmacht van genoemde; ik voelde me daadwerkelijk gecriminaliseerd;
* aangezien ter linkerzijde intussen parkeerplaatsen vrij waren, besloot ik in de lompweg aangegeven, niet-gemarkeerde richting te rijden: door na optrekken, direct hard te remmen, kon ik nog net voorkomen, dat ik tegen een, op aanwijzing daar aanrijdende auto (Alfa Romeo rood, type 156/166) botste en werd dus opnieuw in een gevaarlijke situatie gebracht; een vierde inspectie-medewerker was hiervan getuige en ik zei: 'kijk eens, hoe goed het hier geregeld is';
* de lichtkrant 'rijd alcoholvrij' bij de uitrit vervulde mij met weerzin: dat doe ik namelijk altijd; men zou de weggebruikers, die noodzakelijk worden opgehouden voor dergelijke inspecties, beter kunnen bedanken voor hun medewerking: dat stimuleert niet: nog een (voor de meesten overbodig) lesje;
* met welk doel overigens op dit uur en dit dan verlaten deel van de A2 dergelijk anti-alcohol-machtsvertoon wordt georganiseerd, is mij onduidelijk: de drinkeboeren bevinden zich op dat tijdstip in de uitgaanscentra van Eindhoven, Weert en de Belgische grensstreek en rijden hooguit plaatselijk van kroeg tot kroeg, om pas diep in de nacht via de snelweg huiswaarts te keren.
Uiteraard kwam ik zeer aangeslagen thuis; op mijn linker onderarm tekende zich een zwelling af, van 5 centimeter, t.g.v. de geweldpleging van een verkeersinspecteur, die het niet duldde, dat ik zijn collega (die een, op mijn lichamelijke integriteit ingrijpende inspectie wilde verrichten, in een chaotisch, stress- en risicovol scenario), vriendelijk verzocht zijn legitimatie te tonen.
Ik voelde mij niet alleen verregaand onheus bejegend als verkeersdeelnemer, doch tevens als vrouw diepgaand gekrenkt. De onnodige en ongewenst-intieme betasting door een, zich hardnekkig anoniem opstellende verkeersinspecteur (die zich onnodig in een afgehandelde kwestie mengde), t.b.v. evidente intimidatie en duidelijk voorgenomen geweldspleging (mij zonder enige reden uit mijn auto sleuren), ervaar ik als een ernstige schending van mijn lichamelijke en geestelijke integriteit.
Indien mij t.b.v. het opmaken van een Proces Verbaal zou worden verzocht, mij naar 'een busje' te begeven (als er daartoe al een gegronde reden bestaat), geef ik, mede gezien mijn medische indicatie (**), daaraan op eerste verzoek gehoor.
De herhaalde dreigementen en onmogelijk uit te voeren bevelen, beschouw ik als een buitenproportioneel nummertje nachtelijke psycho-terreur en machtsmisbruik jegens een solitair reizende vrouw, die uiteraard geen getuigen heeft.
(**) T.g.v. een vroeger, bij een dienstongeval opgelopen stomphoofdtrauma (hersenstambeschadiging) ben ik linkshandig zeer gevoelig: de rukken aan mijn arm hebben tevens in halsblokkades geresulteerd; ik ben zeer aangeslagen door het incident; een verklaring van mijn huisarts wordt in het vooruitzicht gesteld."
2.2. Ter onderbouwing van haar op 23 april 2001 ingediende klacht heeft verzoekster een fotomap samengesteld. Hierin zijn opgenomen een foto die verzoekster op de avond van 20 april 2001 tijdens de gebeurtenissen waarover zij heeft geklaagd, heeft gemaakt, en enkele foto's die zij enige tijd later op dezelfde locatie bij daglicht heeft gemaakt. De fotomap is bij dit rapport gevoegd in bijlage 3.
2.3. Bij brief van 25 april 2001 stuurde de burgemeester van Nederweert het klaagschrift ter verdere behandeling door naar het regionale politiekorps Limburg-Noord.
3. In een door M., inspecteur van politie bij het regionale politiekorps Limburg-Noord, ongedateerd rapport, dat werd opgemaakt naar aanleiding van een gesprek dat verzoekster op 12 juni 2001 met M. had gevoerd, staat onder meer het volgende vermeld:
"Op woensdag 30 mei in de namiddag heeft M. telefonisch contact opgenomen met klaagster K. Met haar werd een afspraak gemaakt voor een nader gesprek, hetwelk zou plaatsvinden op dinsdag 12 juni 2001 om 14.00 uur aan het politiebureau te Nederweert. Dat gesprek heeft op datum en tijdstip genoemd plaatsgevonden en er werd gesproken over de inhoud van de klacht. (…) (Klaagster; N.o.) heeft in het recente verleden een conflict gehad op de Roermondseweg in Weert. Aldaar was een verkeersongeval gebeurd waar zij met haar auto moest wachten. Een van de politieagenten had haar het fietspad op gestuurd waarna zij haar weg kon vervolgen. Toen ze vanaf het fietspad de weg weer op wilde rijden door het gras raakte ze een betonnen paal. Gevolg circa 1000 gulden schade aan de onderzijde van haar auto. De afwikkeling van dat gebeuren is volgens haar niet goed verlopen. Ook hierbij speelde legitimatie van politieagenten een rol. (…)
Nu heeft zij dan weer een voor haar nare ervaring op 20 april 2001 bij de alcoholcontrole op de A2 t.h.v. het wegrestaurant Nederweert.
Ik heb klaagster verteld hoe het geregeld is met betrekking tot het legitimeren van politiemensen.
Ik heb haar verteld dat dat geregeld wordt in de Ambtsinstructie en wel in artikel 2. Hierin staat vermeld:
De ambtenaar legitimeert zich met het legitimatiebewijs dat aan hem is verstrekt;
a. bij optreden in burgerkleding ongevraagd, tenzij bijzondere omstandigheden dit onmogelijk maken, en
b. bij optreden in uniform, op verzoek daartoe.
Hierbij heb ik haar verteld dat bij het onder b bedoelde verzoek gedacht wordt aan legitimatie als men twijfel heeft over bijvoorbeeld de echtheid van de politieambtenaar (denk aan pseudo politieambtenaren) of men is het niet eens met de handelwijze van de ambtenaar en betrokkene wil daarmee verder gaan.
Ik heb haar ook verteld dat het niet gebruikelijk is om een politieambtenaar zonder dat daarvoor een reden bestaat te vragen naar legitimatie. De reden dat klaagster gevraagd heeft naar de legitimatie verklaarde zij mij als volgt:
Toen ik in de controle reed bij het AC restaurant kwam ik al enigszins in een risicovolle situatie terecht. Ik werd naar een plek gewezen maar moest toch goed opletten om niet met een ander te botsen. Mij schoot het geval Roermondseweg (…) direct door mijn hoofd. Ik vind bovendien het laten blazen een ingrijpend onderzoek zodat ik graag wil weten met wie ik van doen heb. Ik ben namelijk ook niet anoniem, men hoeft het kenteken maar te bevragen en men weet binnen enkele seconden van wie het voertuig is. Ik zag bij de controlerende politieambtenaren ook geen naamplaatjes op de jas. Buiten dat heeft zich aan mij ook niemand met zijn naam voorgesteld. Aan het einde van het gebeuren heb ik bij een politieman wel een textielsticker gezien met een naam. Ik weet dat erop stond 'H.' Meer weet ik mij niet meer te herinneren. Al met al vond ik dat ik volledig in mijn recht stond om te vragen naar legitimatie van de politiemensen die daar aanwezig waren.
De politieman die mij heeft laten blazen heeft zich uiteindelijk wel gelegitimeerd. Dat was S. Hij heeft zelfs met de lamp op zijn legitimatie geschenen. Voor mij was dat ook voldoende en voor mee was daarmee dan ook de zaak af.
Er werd mij hierop te verstaan gegeven dat ik weg moest rijden. Ik kon echter niet weg omdat er een andere auto aan kwam rijden en ik kon ook niet vooruit omdat ik dan het gras op moest. Bovendien ben ik daar ter plekke niet bekend en ik wilde niet nog eens schade rijden. Ik bleef dus even wachten en hoopte dat iemand mij in het verkeer zou helpen. Niets van dat alles. Er werd weer gezegd dat ik moest vertrekken.
Hierop kwam een andere politieman en die vertelde mij uiteindelijk dat ik mee moest naar het busje. Die man heeft mij niet gezegd dat ik was aangehouden en dat ik uit moest stappen. Ik werd plotseling door hem bij mijn linker pols gepakt en hij probeerde vervolgens mijn veiligheidsgordel los te maken.
Hiervoor voelde hij met zijn hand naar de sluiting en raakte mijn borsten en buik daarbij aan. Ik heb dit niet ervaren als opzettelijke sexuele intimidatie, maar ik vond het wel vervelend. Ik voelde mij wel in mijn vrouwzijn aangetast. Ik wist namelijk nog steeds niet waarom ik mee moest komen. Uiteindelijk vond hij de sluiting, maar kreeg die niet los. Hierop liet hij mij los, liep weg en beval mij nogmaals om weg te rijden. Hierna verscheen H. ten tonele en ook hij gaf mij aan dat ik weg moest rijden. Tijdens het gebeuren heb ik diverse malen gevraagd naar de legitimatie van de heren. Dat weigerde men echter botweg. Mij werd enkel te verstaan gegeven dat ik weg moest rijden. Tijdens het gebeuren heb ik diverse malen gevraagd naar de legitimatie van de heren. Dat weigerde men echter botweg. Mij werd enkel te verstaan gegeven dat ik weg moest rijden. Nogmaals, alles is begonnen met het weigeren zich te legitimeren of nog simpeler om gewoon zich even aan mij voor te stellen door het noemen van de naam.
Toen ik bij mijn pols werd gegrepen droeg ik een coltrui met lange mouwen en daar over heen een wollen jasje. Over de mouw van de coltrui droeg ik enkele dunne armbanden. De politieman had mij behoorlijk vast. Hij kneep en dat deed ook pijn. Daags daarna had ik dan ook pijn aan mijn pols en hij was ook blauw. Na een week waren die blauwe plekken weer weg. Ik heb er thans ook geen last meer van. Mijn huisarts heb ik de pols wel even laten zien.
Tot slot heb ik, M. mij nog even de veiligheidsgordel van de personenauto, merk Alfa door mevrouw K. laten demonstreren. Deze gordel is als extra aangebracht op de bestuurdersstoel van het voertuig. De originele veiligheidsgordel is ook nog aanwezig. Het is inderdaad een racegordel welke rechts en links voor bij de stoel in de bodemplaat is verankerd. Het achterste gedeelte is bevestigd midden achter de voorstoel in de bodemplaat. Vervolgens loopt de gordel vanaf de bodemplaat omhoog tot midden achter de hoofdsteun. Vandaar splitst de gordel zich naar links en rechts om via de schouders van de bestuurster naar voren en naar beneden te lopen. Aan de voorzijde ter hoogte van het middel wordt de gordel met een sluiting vastgeklikt."
4. De betrokken ambtenaren S., T. en H. maakten naar aanleiding van het klaagschrift van 23 april 2001, ieder een rapportage op.
4.1. In de rapportage van 22 mei 2001 van S., hoofdagent van het regionale politiekorps Limburg-Noord, staat onder meer het volgende vermeld:
"Ik, S. zag tijdens de controle, om ongeveer 23.00 uur een auto, zijnde een Alfa Romeo stoppen op de parkeerplaats, welke was aangegeven door oranje pilonen, waar ik stond te controleren.
Nadat de bestuurster het raampje had opengedraaid, zei ik letterlijk: 'Goedenavond juffrouw.' Op bitse wijze kreeg ik toen te verstaan dat het mevrouw was en zij op deze wijze wilde worden aangesproken. Ik heb toen netjes gezegd: 'Goedenavond mevrouw, we zijn bezig met een grootscheepse alcoholcontrole en ik verzoek u om uw medewerking.'
Op niet mis te verstane wijze werd ik toegesnauwd, waar wij het recht vandaan haalden om haar zo maar te vragen om haar medewerking, terwijl ik me nog niet gelegitimeerd had. Ze eiste dat ik me zou legitimeren. Eerst wilde ik nog niet direct aan dit verzoek voldoen, omdat ik vond dat met zulke controle je je niet hoefde te legitimeren, bovendien was ik gekleed in politie-uniform. Daar mevrouw bleef eisen dat ik mijn legitimatie zou laten zien, heb ik tenslotte aan haar verzoek voldaan. Ik haalde mijn beurs te voorschijn en liet haar het legitimatiebewijs zien. Toen kreeg ik te verstaan dat het niet goed genoeg belicht was en mevrouw het niet kon lezen. Ik heb het daarna in het licht gehouden en toen stond ik weer te ver weg. Ik heb het haar laten lezen en toen ze eiste dat ze het ter hand wilde nemen heb ik dat geweigerd. Ze heeft mijn naam kunnen noteren, daarna heb ik het weer opgeborgen.
Mevrouw heeft vervolgens aan de alcoholtest meegewerkt, maar bleef op niet mis te verstane wijze ageren op de manier waarop zij behandeld was.
Op dit moment kwam collega T. poolshoogte nemen wat er aan de hand was. Voor hij een woord tot mevrouw K. had kunnen richten eiste ze ook van hem zijn legitimatie. Hij weigerde dit met de reden dat ze al een legitimatie gezien had en dat dat voldoende was.
Door haar halsstarrig aanhouden heeft hij toen wel zijn naam genoemd.
Hij zei tegen mevrouw K. dat ze moeilijk deed en de controle op deze manier ophield en vorderde haar door te rijden. Toen ze dit weigerde heeft hij haar om haar papieren gevraagd en deze gecontroleerd zoals het hoort. Hij liep er mee naar de achterzijde van de auto om te kijken of alles in orde was, daarna gaf hij haar de papieren terug. Mevrouw K. bleef echter zijn legitimatie eisen. Nadat collega T. nog enkele malen had gevorderd dat mevrouw K. moest doorrijden, bleef zei dat weigeren. Hij zei tegen haar: 'U bent nu aangehouden mevrouw. Ik verzoek u mee te gaan naar de bus waar wij alles af kunnen handelen.' Mevrouw K. weigerde uit te stappen en toen heeft collega T. het portier van de auto geopend en geprobeerd de autogordel los te maken.
Daarna is hij naar een collega van de KLPD gegaan om te vertellen wat er aan de hand was en dat hij mevrouw K. wilde aanhouden.
Op de vordering van de collega van de KLPD om de controleplaats te verlaten ging mevrouw K. niet in en ze eiste ook van hem zijn legitimatiebewijs. Na aandringen van genoemde ambtenaar is mevrouw K. vertrokken, waarna ze bijna een aanrijding veroorzaakte."
4.2. T., hoofdagent van het regionale politiekorps Limburg-Noord, vermeldt in zijn rapport van 22 mei 2001 onder meer het volgende:
"Naar aanleiding van de klacht van mevrouw K., betreffende mijn ambtshandelen, tijdens een verkeerscontrole op vrijdag 20 april 2001 verklaar ik, in het navolgende relaas, wat er ter plaatse heeft plaatsgevonden.
Op bovengenoemde datum werd er aan de westelijke zijde van de A2 een grootschalige alcoholcontrole gehouden, waarbij alle bestuurders komende vanuit de richting Eindhoven zich dienden te onderwerpen aan een blaastest, ten einde al dan niet het gebruik van alcohol vast te stellen.
De verkeerscontrole vond plaats van 20.00 uur t/m 02.00 uur en werd onder directe verantwoordelijkheid van de KLPD uitgevoerd, door zowel personeel van het district Weert, personeel van de KLPD, alsmede marechaussee.
Ten tijde van de controle werd de rijbaan van de A2 afgezet. De weggebruikers werden middels aangeduide wegmarkeringen en borden gedwongen om de parkeerplaats van het AC restaurant op te rijden, waarna ze door een geüniformeerde politieambtenaar verder werden (lees: geleid; N.o.).
Ik, T. zag dat tijdens de gehele controle op dezelfde manier dit bovenstaande doorverwijzen gebeurde. De geüniformeerde politieambtenaar gaf met een in werking zijnde handlamp, die rood licht uitstraalde, aanwijzingen aan de weggebruikers om zich in een bepaalde richting te begeven.
Vervolgens werden de weggebruikers door het overige geüniformeerde personeel in vakken (lees: geleid; N.o.) waarna de daadwerkelijke controle plaatsvond.
De controle werd uitgevoerd door in totaal een dertigtal collega's, waarvan sommigen deel uitmaakten van de vrijwillige politie.
Ten tijde van de controle heb ik af en toe deelgenomen aan het afnemen van blaastesten van de weggebruikers, doch het merendeel van de tijd hield ik toezicht op het handelen en functioneren van een drietal vrijwillige politieambtenaren alsmede een jonge politieambtenaar.
In de dagelijkse politie-uitvoering geld ik als vraagbaak en directe verantwoordelijke voor bovengenoemde personen.
Op een gegeven moment zag ik dat de collega S., zijnde een ambtenaar van het korps Vrijwillige politie een gesprek aan het voeren was met een bestuurster van een personenauto.
Ik stond in de directe omgeving van S. doch lette ook op de overige politieambtenaren die bezig waren met het controleren van bestuurders zodat door mij van het begin af aan niet het gehele gesprek tussen S. en de laterna te noemen K. gevolgd werd.
Ik zag dat S. door het geopende portierraam de bestuurster K. aansprak.
Ik hoorde dat S. tegen K. zei: 'Goeienavond mejuffrouw.' Ik hoorde dat K. aan S. vroeg hoe hij het durfde haar met mejuffrouw aan te spreken. Het was mevrouw.
Ik hoorde dat S. vervolgens tegen K. zei: 'Goeieavond mevrouw.'
Ik richtte vervolgens mijn aandacht op de overige controle. Toen ik weer mijn aandacht op S. richtte hoorde ik K. zeggen dat zij het geen stijl vond hoe aan haar een stopteken was gegeven. Tevens hoorde ik haar vragen waar wij het recht vandaan haalden om haar aan een verkeerscontrole te laten onderwerpen.
Ik stond op dat moment een meter of twee van S. vandaan. Zij vroeg op een gegeven moment het legitimatiebewijs van S. waaraan deze naar ik zag voldeed.
Ik zag dat S. zijn legitimatie duidelijk en op een korte afstand aan K. liet zien. Ik zag dat K. de naam van S. opschreef doch zij klaagde dat zij de rest van zijn legitimatiegegevens niet kon lezen. K. wenste dat S. zijn legitimatie aan haar zou overhandigen ten einde alle gegevens te kunnen overschrijven.
Daar ik het vermoeden had dat het bij K., gezien haar geïrriteerde houding en haar wensen, niet meer ging om een zakelijke en correcte afhandeling heb ik mij met het gesprek bemoeid.
Ik heb K. aangegeven dat wij niet verantwoordelijk waren voor de collega die volgens haar een onduidelijk stopteken had gegeven en dat zij inderdaad de verplichting had om zich op ons verzoek te onderwerpen aan een verkeerscontrole.
Tevens deelde ik haar mede dat zij voldoende had aan de door S. getoonde gegevens van zijn legitimatie en dat de verdere gegevens voor haar niet relevant waren en derhalve ook niet getoond hoefden te worden.
Ik vroeg aan K. waarom zij zo moeilijk deed en of zij een bepaalde bedoeling had met het verzoek tot legitimatie van de collega S.
Ik hoorde dat zij vervolgens mij verzocht om mij te legitimeren. Deze eis deed zij een aantal keren aan mij.
Ik heb haar vervolgens mijn naam gegeven doch zij volhardde bij haar verzoek tot legitimatie.
Daar ik ook hier het vermoeden had dat zij ook hier de controle lag te saboteren heb ik dit ter plaatse geweigerd.
Ik achtte het voldoende dat ik mijn naam had gegeven en dat een legitimatie van mijn kant niet tot een constructieve bijdrage kon leiden tot een juiste afhandeling.
Ik heb haar vervolgens verzocht het rij- en kentekenbewijs te overhandigen, ten einde te kunnen vaststellen met wie wij te maken hadden.
Op mijn verzoek toonde zij haar bescheiden en constateerde ik dat ik met mevrouw K. te maken had, (…).
Ter vaststelling van de juiste gegevens op het kentekenbewijs werd de personenauto aan de achterzijde door mij onderworpen aan een nadere controle.
Vervolgens hoorde ik dat mevrouw K. bleef volharden bij haar verzoek dat ik mij moest legitimeren.
Nadat ik de bescheiden aan haar had teruggegeven verzocht ik haar te vertrekken ten einde verder te gaan met de controle van de overige verkeersdeelnemers. Zij weigerde met haar auto weg te rijden en wenste eerst mijn legitimatie te zien.
Vervolgens heb ik een drietal malen aan haar gevorderd de plaats van controle te verlaten doch hieraan wenste zij niet te voldoen.
Nadat ik haar ruimschoots de tijd en de mogelijkheden had gegeven om aan mijn vordering te voldoen heb ik haar medegedeeld dat zij was aangehouden.
Ik pakte haar bij haar linkerpols doch zag op dat moment dat zij haar autogordel om had.
Tevens zag ik dat zij een afwijkende autogordel droeg waarbij de sluiting zich aan de linkerzijde bevond, in plaats van de gebruikelijke rechterkant.
Ik voelde aan deze sluiting die links van de stoel zat doch ik kreeg deze niet los. Door mij werden geen trek of rukbewegingen gemaakt aan de pols van K. daar ik zag dat zij door de bevestiging toch niet uit de auto kon komen.
Daar ik het toch een ingrijpende maatregel vond om haar aan te houden ben ik vervolgens naar een collega gelopen van de KLPD, die de gehele avond de algehele leiding van de controle had.
Ik verzocht deze inspecteur, wiens naam mij op dit moment niet bekend is, om nogmaals een officiële vordering te doen aan K. om de plaats van controle te verlaten.
Dit bovenstaande werd door mij verzocht daar het naar mijn gevoel beter was dat een onafhankelijk iemand die niets met het conflict te maken had, de vordering kon doen.
Ik heb ter plaatse niet meegekregen of deze vordering is verricht doch op een gegeven moment zag ik dat K. wegreed met haar personenauto.
Om de zaak niet op de spits te drijven heb ik K. laten rijden en heb niet getracht haar alsnog te doen aanhouden.
Ik heb op een gegeven moment gezien dat K. uit de auto was gestapt en van mij ter plaatse een foto maakte. Daar ik zag dat zij van mij alleen een foto maakte vond ik dit grievend doch ik kon geen wettelijke strafbepaling vinden om haar dit te verbieden. Het maken van deze foto vond op een bepaald moment plaats doch op welk moment dit geschiedde kan ik niet meer exact aangeven."
4.3. In de rapportage, gedateerd 20 juni 2001, opgemaakt door H. inspecteur van politie bij het Korps landelijke politiediensten, staat ten slotte onder meer het volgende vermeld:
"Op vrijdag 20 april 2001, omstreeks 21.00 uur tot zaterdag 21 april 2001 omstreeks 03.00 uur, waren wij belast met een grootschalige alcoholcontrole waartoe op de Rijksweg A2, ter hoogte van hectometerpaal 203.0, buiten de bebouwde kom, in de gemeente Weert, een controleplaats was ingericht.
Het verkeer komende uit de richting Eindhoven en gaande in de richting Maastricht, werd aldaar door gebruikmaking van een reguliere wegafzetting de parkeerplaats Roevenpeel op geleid. Aldaar waren door verkeerspionnen zogenaamde controlestraatjes gecreëerd en werden bestuurders van motorrijtuigen door politieambtenaren, in uniform gekleed, aanwijzingen gegeven op de controleplaats in een dergelijk 'controlestraatje' bij een controlerende ambtenaar stil te houden. Na het 'blazen' konden de weggebruikers, in de rijrichting, vervolgen.
Ter verduidelijking wordt een situatieschets bij dit rapport gevoegd (zie bijlage 1; N.o.).
De controleplaats werd extra verlicht door schijnwerpers en bij de controleplaats stond de Mobiele Bureau Unit, een trekker met oplegger voorzien van politiestriping en groot opschrift Korps landelijke politiediensten. Rondom de controleplaats stonden meerdere opvallende politievoertuigen.
Derhalve moge het duidelijk zijn, dat hier gecontroleerd werd door reguliere politiediensten en de daarbij behorende ambtenaren.
Gedurende die controle werd dit door meer dan 1500 bestuurders begrepen. Deze reden op aanwijzing de controlestraatjes in om aldaar een blaastest af te leggen. Hierna vervolgden deze bestuurders hun weg in dezelfde rijrichting. Dat dit met enige gepastheid en voorzichtigheid diende te gebeuren moge duidelijk zijn.
Doel:
Deze controle op één der belangrijkste verkeersaders, had als doel enerzijds een zo groot mogelijk aantal weggebruikers te bereiken/controleren op het gebruik van alcohol in het verkeer en anderzijds een zo minimaal mogelijk oponthoud voor deze weggebruikers, door een vlotte doorstroming te bewerkstelligen.
Het betrof hier een controle in Europees verband en werd gehouden op diverse locaties in en buiten Nederland.
Functie rapporteur:
Ik was aldaar de aangewezen operationele chef met de eindverantwoording over deze controle en tevens dienstdoende Hulpofficier van Justitie.
Tijdens deze controle heb ik diverse malen de controlerende ambtenaren geobserveerd, mede omdat een gemêleerd gezelschap van politieambtenaren te weten politiesurveillanten (Spitsteam), vrijwillige politieambtenaren, ambtenaren uit de basispolitiezorg en verkeersspecialisten van het KLPD aanwezig waren. Er zijn mij, op dit incident na, geen onregelmatigheden, opgevallen.
Werkwijze:
Aan bestuurders werden aanwijzingen gegeven zich bij een controlerende ambtenaar te vervoegen, in een eerder genoemd controlestraatje, aldaar werd deze bestuurder doel van de controle kenbaar gemaakt, gevolgd door het blazen van de bestuurder op een selectieapparaat om vervolgens weer vooruit uit het controlestraatje te rijden en zich weer in het verkeer te voegen. Bij constatering van overtredingen en/of een vermoeden daarvan werd de controle van die weggebruiker en/of voertuig uitgebreid. Het is niet afwijkend dat gedurende deze controles ambtenaren zich niet uitgebreid voorstellen in welke hoedanigheid en van welke dienst zij zijn, hetgeen in de individuele controles veelal wel gebeurt. Een en ander zit verweven in de doelstelling.
De ervaring leert dat de weggebruikers deze manier van werken en wel met name de snelle afwerking van controle waarderen.
Incident:
Op een moment, op 20 april 2001, omstreeks 23.00 uur werd ik, door een collega van regio Limburg Noord geroepen daar hij voornemens was een vrouw die als bestuurster van een personenauto optrad en niet de controleplaats wenste te verlaten, te gaan aanhouden.
Ik ben met hem mee gelopen en trof aldaar een vrouw in zeer opgewonden toestand aan die meer tegen de aldaar aanwezige politieambtenaar stond te schreeuwen, dan dat er een normaal gesprek plaatsvond. Ik kan mij niet meer woordelijk herinneren, wat deze vrouw allemaal zei. Ik was wel van mening dat zij zich dwingend en onredelijk uitliet ten opzichte van de controle en de controlerende ambtenaren. Ik kreeg ook de indruk, dat niet de controle van haar als weggebruiker, maar de gehele opzet van de controle - een grootscheepse alcoholcontrole met zoveel politiemensen - deze vrouw niet aanstond. Op een gegeven moment ben ik naar de vrouw toegelopen en heb haar verzocht de controleplaats te verlaten omdat zij de werkzaamheden belemmerde.
Daar zij weigerde, heb ik mijn hoedanigheid als leider van deze controle kenbaar gemaakt en op een ambtelijke toon gevorderd, dat zij nu de controleplaats moest verlaten.
Dat dit laatdunkend zou zijn geweest is de invulling van klaagster zelf.
Hierop vroeg zij mij om mij te legitimeren, hetgeen ik weigerde mede gezien het feit dat mijn naam op mijn uniformjas aanwezig was en ik de stellige indruk had dat dit verzoek niet werd gedaan ter vaststelling voor klaagster aan de juistheid of zij te maken had met een door het bevoegd gezag aangewezen politieambtenaar, maar meer om de regie aldaar over te nemen / in handen te houden.
Mede gezien de gehele entourage, zoals al eerder omschreven, leek mij dit verzoek niet meer redelijk te zijn. Toen ik achteraf hoorde, dat één der ambtenaren zich wel gelegitimeerd had en op de wijze waarop dit plaatsgevonden had, werd voor mij duidelijk, dat het doel van het verzoek ter legitimering niet meer was ter vaststelling van de hoedanigheid van mijn persoon, maar werd mijn eerdere mening hierdoor bevestigd.
Ik heb haar daarop nogmaals gezegd 'Mevrouw het wordt nu tijd, dat u deze controleplaats gaat verlaten want u hindert ons', waarop zij schreeuwend riep 'Hoe dan, hoe dan.' Ik heb toen met een arm- en knikgebaar, wijzend in de richting waarop zij en het andere verkeer konden vertrekken, gewezen. Ook hier weer op de wijze waarop dit bij haar overkwam, is ter invulling van de klaagster.
Mijn intentie was wederom daadkrachtig en ambtelijk over te komen.
Hierop reed zij vooruit de controlestraat uit, hetgeen aanvankelijk ook de bedoeling was. Echter op de wijze zoals zij wegreed, met een veel te hoge aanvangssnelheid, gaf zij het van rechts komende verkeer geen voorrang en veroorzaakte daardoor bijna een aanrijding.
Zij vermeld dat, als klaagster voor rede vatbaar was geweest ik haar gaarne had uitgenodigd, op een ander deel van de parkeerplaats, van gedachten te wisselen, echter deze kans werd mij door haar niet gegund.
Toen deze vrouw weggereden was heb ik, met de controlerende ambtenaren de zaak nog eens vluchtig doorgenomen. Eén der collegae deelde mij toen mede, dat zij feitelijk al aangehouden was. De aanhouding was haar al in woord medegedeeld. Gezien (het feit; N.o.) dat de controle weer voortgezet werd en de gronden voor aanhouding, door haar vertrek, niet meer aanwezig waren, werd besloten geen daadwerkelijk gevolg meer aan deze 'niet geslaagde' aanhouding te verbinden."
5. Verzoekster kon zich niet verenigen met de inhoud van bovengenoemde rapporten. Zij heeft op elke rapportage haar commentaar verwoord. Dit commentaar heeft zij via de bijlagen bij de brief van 17 september 2001 (bedoelde brief is opgenomen bij Bevindingen, onder A.9.1.) aan de korpsbeheerder doen toekomen.
5.1. In haar commentaar op het rapport van S. schreef zij onder meer het volgende:
"1. Iedere bestuurster wordt bij wet en voor het rijbewijs (leeftijdsgrens) erkend als volwassene en dient, zeker in formele aangelegenheden, te worden aangesproken als 'mevrouw.'
2. Hoofdagent S. erkent dus weigering legitimatie en onvoldoende mogelijkheid tot identificatie (foto en geldigheidsaanduiding niet zichtbaar).
3. Hij vergeet te melden dat het testresultaat 'prima' was en uiteraard wilde ik direct weg, gezien de onaangename ervaring. Ik stond echter geblokkeerd, o.a. door achter mijn Alfa Romeo staande controleurs. Dat bood collega T. gelegenheid tot een nummertje tarten i.p.v. mij 'in het verkeer te helpen': er was geen uitrijstrook!
4. Hoofdagent S. bekent dus, dat 'collega T.' die zich weigerde te legitimeren, (omdat (!) 'ze al een legitimatie gezien had') een zeer dreigende nep-aanhouding ensceneerde, t.o.v. een bestuurster, die ondanks onvolledige (S.) en geweigerde (T.) legitimatie aan alle eisen voor verkeersdeelname voldeed, terwijl de controle slechts feitelijk/uitsluitend ademanalyse omvatte.
Hij (S.; N.o.) bevestigt tevens (overigens in onjuiste weergave), dat zijn collega zich wederrechtelijk toegang verschafte tot mijn voertuig, mij aanrandde en daarna (uiteraard verbijsterd) achterliet, om zijn verhaal aan een onbekende (…) over te brengen.
5. De aantijging van een bijna-aanrijding is absurd: in dat geval bestond immers een riante aanhoudingsgrond!"
5.2. Naar aanleiding van het rapport van T. merkte zij onder meer het volgende op:
"2. Ik heb geen eis ter overhandiging gesteld, doch wees aan, het leesbaar voor te houden. Ik heb de legitimatie niet kunnen identificeren. (foto, geldigheid). (…)
3. (…) T. uitte direct negatieve persoonskwalificaties: 'U bent een moeilijke, lastige vrouw.' NB nadat ik, ondanks onvolledige legitimatie de test positief had doorstaan en reeds was weggereden, als er een uitweg was geweest!
(…)
5. T. bevestigt dus intimiderende, extra belastende controle, onder pertinente herhaalde weigering van legitimatie: weerzinwekkend machtsvertoon. Hij weigerde mijn papieren terug te geven, nadat hij vorderde weg te rijden, terwijl hij ze vasthield!
6. Op schokkend-realistische wijze bevestigt T. zijn onrechtmatig handelen:
ik wachtte op legitimatie/uitgeleide/weggaan van achter mijn Alfa Romeo staande controleurs (…) en kon dus niet weg; bleef alleen al rechtmatig op legitimatie wachten!
zeker bij 'aanhouding' is legitimatie verplicht; voorts melding van reden en wijzen op mijn (zwijg-) recht; T. ging zijn boekje dus vér te buiten;
me dunkt dat (indien aanhouding gerechtvaardigd is) de agent eerst verzoekt om mee te gaan: hij bevestigt die beroepsovertreding en de aanranding;
T. neemt als controleur zeer slecht waar: de sluiting bevindt zich middenvoor: hij betastte mijn borst en buik op diverse plaatsen, ondanks mijn dikke kleding duidelijk voelbaar; de vastgemaakte gordel bevestigt trouwens mijn bereidheid tot vertrek!
Hij vergeet te vermelden, dat hij zich na afgesloten controle (méér dan beoogd) wederrechtelijk toegang verschafte tot mijn Alfa Romeo, als legitimatieweigeraar onbevoegd!
7. Na zijn herhaaldelijke intimidaties ging hij met zijn betoog naar een hem onbekende leidinggevende, met het doel van een zoveelste 'vordering'. Hij weet niet eens of die is uitgevoerd. Zeer opmerkelijk is ook, dat hij de bijna-aanrijding, waarvan ik ten onrechte word beticht (…) niet vermeldt. (…)
8. De foto is een treffende weergave van de risicovolle plek des onheils, blokkade van controleur T./S. (na vordering 'wegrijden') en de identificatie van de zeer bedreigend optredende 'opzwaaier' T."
5.3. Het rapport van H. voorzag zij onder meer als volgt van commentaar:
"Inspecteur H. spint in 48 regels een onsamenhangend relaas op papier van een interactie die max. 2 min. duurde (vaststelling leidinggevende functie, weigering legitimatie, vordering 'wegwezen', knik in voor de hand liggende richting zonder uitrijd-richting).
(…)
5. Uitgesloten; foto's; daar was een ruwe grasrand! Ik zou dan het veld inrijden!
(…)
Welk verkeer van rechts?!? (over het gras?!?) Er was geen uitrijstraat!
(…)
6. Aangehouden? Hoe? Op welk grond? Waarom dan geen voorgeleiding?
Ik vertrok slechts na de zoveelste intimiderende vordering door de derde persoon."
5.4. Ook de door H. vervaardigde situatieschets (zie bijlage 1) werd door verzoekster van commentaar voorzien. In haar commentaar staat onder meer het volgende vermeld:
"2 De situatieschets van inspecteur H. 20-06-01 ('naar waarheid') is onjuist/strijdig met de werkelijkheid (…).
3 Bedoelde ruimte (de breedte van het gehele parkeerterrein; N.o.) is 12 m breed; wit gemarkeerde vakken slechts 3 m lang (…).
4 Mijn Alfa Romeo is ruim 4 m lang en is 'slechts' een (kleine) grote luxe-wagen.
5 Controlestraatjes moeten dus ± 5 m lang zijn.
6 Mijn Alfa Romeo is ruim 1.60 m breed (enz.); nog grotere autotypen zijn breder -> voor in- en uitrijstraatjes is dus benodigd: 2x2 m autobreedte (excl. vrachtauto's) = 4 m + manoeuvreeruimte!
7 Gezien de schuine lokalisering is nog meer ruimte noodzakelijk.
8 Conclusie: de situatieschets is een theoriemodel: feitelijk te weinig ruimte!
9 Pilonen heb ik niet gezien; de nachtfoto geeft geen piloon aan, waar die vlgs. de schets zou moeten staan (links achter mijn Alfa Romeo).
10 De grasstrook is hobbelig en voorzien van div. obstakels, loopt dood en is niet geschikt als uitrijstrook, als zodanig uiteraard ook niet gebruikt.
11 Alle rondom mij gecontroleerde voertuigen zetten na controle achterwaarts terug en vervolgden naar links achterlangs hun weg ->
12 Aldus werd stagnatie veroorzaakt aan het begin van de controleplaats:
zeer risicovol, indien er zo 1500 voertuigen worden gecontroleerd.
(…)
De aantijging van H. bij wegrijden geen voorrang verleend te hebben aan een verkeersdeelnemer van rechts is schandelijk: ik kwam zelf van rechts voor de nieuwe (dus van links komende) test-kandidaat, die een (onjuiste) aanwijzing moest opvolgen. Uit de reconstructie (foto) moge dat onweerlegbaar blijken."
6.1. Op 13 juli 2001 werd verzoekster door R. telefonisch uitgenodigd voor een gesprek op 16 juli 2001 om 13.00 uur op het politiebureau te Nederweert. R. zou verzoekster tijdens dat gesprek informeren over de resultaten van het onderzoek. Op 16 juli 2001 verscheen verzoekster omstreeks 14.15 uur aan het bureau en overhandigde aldaar een brief aan de receptioniste. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:
"Alvorens verder in gesprek te gaan over opgemelde aangelegenheid verzoek ik u, mij het volgende te doen toekomen:
1 Ontvangstbevestiging van mijn schriftelijke klacht met bijlagen d.d. 23-04-01 van de hoofdofficier van Justitie;
2 Schriftelijk verslag van het onderhoud d.d. 12-06-01 met de heer M., ter vaststelling (zo nodig aanvulling, correctie);
3 Schriftelijk verslag van wederhoor, zodat ik me in alle rust kan voorbereiden op een (schriftelijke) reactie;
Momenteel lijkt de klachtafwikkeling in eindeloze praatsessies te verzanden; daarvoor heb ik geen (vakantie-)tijd beschikbaar. Ik meen na 2½ maand aanspraak te kunnen maken op een schriftelijke reactie op mijn heldere rapportage d.d. 23-04-01 van het gebeurde bij het AC-restaurant.
Pas na mijn vakantie (na 03-09 a.s.) ben ik in deze kwestie zo nodig beschikbaar, nadat ik intussen heb kunnen kennisnemen van gevraagde stukken."
6.2. In een faxbericht van 17 juli 2001, gericht aan de regionaal klachtencoördinator C. meldde verzoekster onder meer het volgende met betrekking tot de klachtbehandeling:
"Hierbij deel ik u mede dat ik mij niet kan verenigen met de wijze waarop mijn klacht tot nu toe is afgehandeld: de kwestie suddert 2½ maand voort, waarbij ik blijkbaar verondersteld word, te komen opdraven voor eindeloze praatsessies, dan wel mijn woning daartoe ter beschikking te stellen; ik ben daartoe niet genegen.
(…)
De vorige bijeenkomst van bijna 3 uur was weliswaar vriendelijk, doch nauwelijks ter zake: ik moest er na ± 1 uur op aandringen tot de orde over te gaan, waarna bleek dat de heer M. mijn heldere beschrijving van de toedracht slechts globaal had gelezen. Ik was hoogst verbaasd, dat er nog geen wederhoor had plaatsgevonden op dat moment.
Kortom, ik heb mij gisteren afgemeld voor een volgend ongewis en onbestemd 'gesprek', waarbij het gespreksonderwerp in naam en functie onbekend is: ik wens de zaak thans op schrift te zien: ik heb de heer R. dat medegedeeld en wacht de diverse verslagen af vóór 3 september 2001."
6.3. R. zond verzoekster vervolgens een op 18 juli 2001 gedateerde brief, welke door verzoekster op 20 juli 2001 werd ontvangen. Bij de brief werden de bij Bevindingen, onder A.5.1. tot en met A.5.3. weergegeven rapportages meegezonden. In de brief staat onder meer het volgende:
"- het gevraagde verslag van uw onderhoud d.d. 12 juni 2001 met de inspecteur van politie M., is in kopie bijgevoegd;
- het schriftelijk verslag van wederhoor kan ik u niet toezenden. Wel doe ik u toekomen, in kopie, de verklaringen van de betrokken politieambtenaren: H., S. en T."
Ik verzoek u aan mij in het kader van wederhoor, na lezing van de aan u toegestuurde stukken, schriftelijk aan mij bekend te maken, in ieder geval voor 25 juli 2001, welke op- danwel aanmerkingen U nog in het dossier wilt hebben toegevoegd."
7. Op 6 augustus 2001 werd de hoofdofficier van justitie te Roermond gevraagd aan de korpsbeheerder zijn advies te geven over de afdoening van verzoeksters klachten.
De hoofdofficier schreef in zijn brief van 27 augustus 2001 aldus het volgende advies:
"Na bestudering van alle stukken kom ik tot de volgende conclusies:
Ik deel de visie van de klachtonderzoeker op de bejegening van klaagster door verschillende politieambtenaren. Uit niets blijkt dat die bejegening, zoals klaagster stelt, bot, dreigend, intimiderend, of anderszins onheus was. Evenmin is gebleken dat klaagster bevolen werd om onmogelijke of gevaarlijke rijmanoeuvres te verrichten.
Op deze punten acht ik de klacht ongegrond.
De klachtonderzoeker stelt terecht dat de politieambtenaren zich op verzoek van klaagster conform artikel 2 van de Ambtsinstructie hadden moeten legitimeren.
De klacht inzake de legitimatie acht ik derhalve gegrond.
Met betrekking tot de aanhouding van klaagster ben ik van mening dat deze, nu ze eenmaal was aangezegd, voltooid had moeten worden. Bovendien was het beter geweest als de betreffende politieambtenaar, alvorens haar vast te pakken en te pogen haar autogordel los te maken, klaagster verzocht had ter aanhouding uit de auto te stappen en mee te lopen naar de politiebus.
Voor zover de klacht betrekking heeft op onzorgvuldig handelen tijdens de onvoltooide aanhouding, acht ik deze gegrond. De klacht ten aanzien van ongewenst intiem handelen tijdens de aanhouding mist voldoende grondslag en is derhalve ongegrond."
8. De korpsbeheerder besliste vervolgens bij brief van 30 augustus 2001 onder meer als volgt op verzoeksters klacht:
"Uw klacht richt zich op het, naar uw mening, niet correct optreden van de politie. Meer in het bijzonder beklaagt u zich er over dat de betrokken politieambtenaren tijdens een alcoholcontrole op vrijdag 20 april 2001 op een niet correcte wijze zouden zijn opgetreden. Tevens zouden zij zich op uw verzoek niet als politieambtenaar hebben gelegitimeerd. Daarnaast klaagt u over de onheuse wijze waarop de betrokken politieambtenaar u uit uw auto heeft gehaald. De wijze van optreden van de politie heeft u als een ernstige schending van uw lichamelijke en geestelijke integriteit ervaren. In uw schrijven geeft u verder aan dat dit als een aansprakelijkheidstelling kan worden beschouwd.
Door de districtschef van de politie te Weert is het onderzoek naar uw klacht afgerond en hij heeft mij hierover gerapporteerd.
Uit de rapportage komt naar voren dat de klachtbehandelaar, de inspecteur van politie, M., op dinsdag 12 juni 2001 met u uitgebreid over de klacht heeft gesproken. In dat gesprek heeft u de klacht nader toegelicht. Vervolgens hebben de betrokken politieambtenaren hun persoonlijke ervaringen aan M. kenbaar gemaakt.
Verder komt uit het mij beschikbare dossier naar voren dat uw klacht verband houdt met een door de politie op vrijdag 20 april 2001 gehouden grootscheepse alcoholcontrole. De controle, die werd uitgevoerd door politieambtenaren van het district Weert en van het Korps landelijke politiediensten te Driebergen, vond plaats op de autosnelweg de A2 nabij het wegrestaurant te Nederweert.
Als bestuurster van een personenauto heeft de hoofdagent van vrijwillige politie, S., bij die controle ook u om uw medewerking verzocht. Uit klachtonderzoek is gebleken dat voornoemde politieambtenaar zich bij de aanvang van die controle op een correcte wijze ten opzichte van u heeft gedragen. Ook is uit klachtonderzoek niet gebleken dat de hoofdagent S. u heeft bevolen om een gevaarlijke rijmanoeuvre te verrichten.
Ingaande op het aspect in uw klacht omtrent het zich niet op uw verzoek legitimeren van de betrokken politieambtenaren, bericht ik u het volgende.
Op grond van het gestelde in artikel 2 van de Ambtsinstructie is een politieambtenaar, die in uniform gekleed optreedt, verplicht zich op verzoek daartoe met zijn politielegitimatiebewijs te legitimeren. In het onderhavige geval is uit klachtonderzoek gebleken dat de hoofdagent S. zich niet terstond op uw verzoek daartoe als politieambtenaar heeft gelegitimeerd. Uiteindelijk heeft genoemde politieambtenaar zijn politielegitimatiebewijs aan u getoond. In ben van mening dat de hoofdagent S. op uw verzoek het legitimatiebewijs terstond aan u had moeten tonen. Ik betreur de niet correcte handelwijze van de betrokken politieambtenaar. Uit het dossier komt naar voren dat u tijdens de bewuste controle ook aan de in uniform geklede politieambtenaren, de inspecteur en hoofdagent van politie, H. en T., om inzage van hun politielegitimatiebewijs heeft verzocht. Beide politieambtenaren hebben uw verzoek om hun politielegitimatiebewijs aan u te tonen gehoord. Tijdens klachtonderzoek heeft T. aangegeven dat hij heeft volstaan met het noemen van zijn naam daar S. zich reeds als politieambtenaar aan u had gelegitimeerd. T. geeft aan dat hij heeft geweigerd om zich te legitimeren omdat zijn naamplaatje op zijn uniformjas aanwezig was.
Ingaande op bovenstaande zij vermeld dat ik van mening ben dat het bij een dergelijke grootscheepse controle in redelijkheid voldoende zou moeten zijn als één politieambtenaar zich desgevraagd als zodanig legitimeert. Echter formeel gezien hadden de inspecteur H. en de hoofdagent T. zich in het onderhavige geval ten opzichte van u moeten legitimeren.
Ingaande op het aspect in uw klacht omtrent de onheuse wijze waarop de betrokken politieambtenaar u uit uw auto zou hebben gehaald, bericht ik u het volgende.
Uit het mij beschikbare dossier komt naar voren dat er tijdens de bewuste controle tussen de betrokken politieambtenaren en u een discussie is ontstaan over het al dan niet legitimeren van de aanwezige politieambtenaren. Volgens de hoofdagent T. heeft hij, teneinde verder te kunnen gaan met de controle van de ter plaatse aanwezige andere bestuurders, u verzocht om ter plaatse weg te rijden. Uit het dossier komt naar voren dat het voor u mogelijk was met uw auto de parkeerplaats te verlaten. Toen u volgens de hoofdagent T. aan meerdere bevelen zijnerzijds om weg te rijden niet voldeed, heeft hij u medegedeeld dat u als verdachte ter zake het opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering van een politieambtenaar was aangehouden. Naar uw mening heeft hij u dat niet medegedeeld. Teneinde uw aanhouding te effectueren heeft hij u bij de pols vastgepakt en zag hij toen dat u de autogordel nog om had. Tijdens klachtonderzoek heeft genoemde politieambtenaar aangegeven dat hij heeft getracht om de sluiting van de autogordel los te krijgen, doch dat lukte hem niet. De hoofdagent T. ontkent aan uw pols te hebben getrokken of gerukt. Ik ben van mening dat het in het onderhavige geval beter ware geweest dat de betrokken politieambtenaar u had verzocht om zelf de autogordel los te maken, uit te stappen en mee te lopen naar de politieauto.
Tijdens klachtonderzoek heeft u aan de heer M. aangegeven van mening te blijven dat de betrokken politieambtenaar, bij zijn poging om de autogordel los te maken, uw borsten en buik heeft geraakt. Tevens deelde u hem mede dat u dit niet als een seksuele intimidatie had ervaren maar het wel vervelend vond.
Verder komt uit het dossier naar voren dat de hoofdagent T. tijdens zijn poging u als verdachte aan te houden assistentie heeft gevraagd aan de inspecteur H., die met de algehele leiding van de alcoholcontrole belast was. Nadat deze zich bij uw auto had vervoegd, heeft hij u bevolen weg te rijden, hetgeen u gedaan heeft. Kennelijk heeft u dit bevel als laatdunkend ervaren. Achteraf vernam de inspecteur H. dat de hoofdagent T. u feitelijk reeds als verdachte had aangehouden. Derhalve had naar mijn mening uw aanhouding daadwerkelijk moeten worden uitgevoerd en had u, conform de wettelijke voorschriften, als verdachte ten spoedigste voor een hulpofficier van justitie behoren te worden geleid. Door uitvoering te geven aan het bevel van de betrokken politieambtenaar om weg te rijden heeft uw aanhouding/voorgeleiding niet daadwerkelijk plaatsgevonden. Uit klachtonderzoek is niet gebleken dat de politie u heeft bevolen om een gevaarlijke rij manoeuvre te verrichten.
Uit het dossier komt naar voren dat de chef van de basiseenheid Nederweert, de inspecteur van politie, R. op vrijdag 13 juli 2001 telefonisch met u een afspraak had gemaakt voor een gesprek op maandag 16 juli 2001 om 13.00 uur op het politiebureau in Nederweert. Tijdens dat gesprek zou de heer R. u conform de procedure informeren over de resultaten van het klachtonderzoek. Op maandag 16 juli 2001 heeft u zich omstreeks 14.15 uur bij de receptioniste op genoemd politiebureau vervoegd. Aan haar heeft u een brief gegeven met het verzoek die aan de heer R. af te geven. De receptioniste heeft u medegedeeld dat de heer R. aanwezig was en uw komst verwachtte. Vervolgens heeft u aan de receptioniste te kennen gegeven in verband met uw vakantie nu geen aandacht aan deze zaak te willen besteden. Na deze melding verliet u meteen het bureau. Uw schrijven is door de receptioniste aan de heer R. aangereikt. In dit verband zij vermeld dat ik het betreur dat u geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid van een mondeling wederhoor.
Uit het dossier komt naar voren dat R., na kennisname van de inhoud van uw schrijven, u op 18 juli 2001 schriftelijk heeft geïnformeerd over het vervolgtraject van de klachtbehandeling. Bij dit schrijven waren kopieën gevoegd van het verslag van uw gesprek met M. en kopieën van de verklaringen van de betrokken ambtenaren. In het schrijven heeft R. u verzocht om hem, na lezing van de toegezonden documenten, voor 25 juli 2001 schriftelijk uw op- en aanmerkingen kenbaar te maken. Tot 26 juli 2001 heeft R. geen reactie uwerzijds ontvangen en heeft hij het klachtonderzoek afgerond.
Aangezien u in uw schrijven van 23 april 2001 kenbaar heeft gemaakt aangifte tegen de politie te willen doen heb ik, alvorens tot een definitieve oordeelsvorming omtrent uw klacht te komen, het dossier ter advisering voorgelegd aan de Hoofdofficier van Justitie te Roermond, (…).
Op 29 augustus 2001 heeft de hoofdofficier van justitie mij zijn zienswijze omtrent het politieoptreden kenbaar gemaakt. De hoofdofficier is van mening dat uit niets is gebleken dat de betrokken politieambtenaren u, zoals u stelt, bot, dreigend, intimiderend of anderszins onheus hebben bejegend.
Evenmin is gebleken dat de politie u heeft bevolen om onmogelijke of gevaarlijke rijmanoeuvres te verrichten. Op deze punten adviseert de hoofdofficier mij uw klacht ongegrond te verklaren.
Tevens stelt u volgens de hoofdofficier van justitie terecht dat de betrokken politieambtenaren zich, conform het gestelde in artikel 2 van de Ambtsinstructie, op uw verzoek hadden moeten legitimeren. Op dit punt adviseert de hoofdofficier mij uw klacht gegrond te verklaren.
Met betrekking tot uw aanhouding is de hoofdofficier van justitie van mening dat deze, nu ze eenmaal was aangezegd, voltooid had moeten worden. Bovendien was het beter geweest als de betreffende politieambtenaar, alvorens u vast te pakken en te pogen uw autogordel los te maken, u verzocht had ter aanhouding uit de auto te stappen en mee te lopen naar de politieauto. Voor zover de klacht betrekking heeft op onzorgvuldig handelen tijdens de onvoltooide aanhouding adviseert de hoofdofficier mij uw klacht gegrond te verklaren. Uw klacht ten aanzien van ongewenst intiem handelen tijdens de aanhouding mist volgens de hoofdofficier voldoende grondslag. Derhalve adviseert hij mij uw klacht op dit punt ongegrond te verklaren.
Ten slotte adviseert de hoofdofficier van justitie mij u mede te delen dat, gelet op de inhoud van uw schrijven van 23 april 2001 en uw uitlatingen en correspondentie geen andere conclusie kan worden getrokken dan dat genoemd schrijven als klacht is bedoeld.
Naar mijn oordeel is bovengenoemd advies naar inhoud en naar wijze van totstandkoming deugdelijk en volledig. Bovendien heb ik geconstateerd, dat genoemd advies draagkrachtige motiveringen bevat. Ik heb dan ook besloten opgemeld advies op te volgen. Dit impliceert dat ik uw klacht deels ongegrond en deels gegrond verklaar.
De districtschef van de politie te Weert heb ik verzocht de betrokken politieambtenaren te attenderen op het zich conform de voorschriften legitimeren als politieambtenaar. Tevens heb ik voornoemde chef verzocht om de betreffende politieambtenaar er op te attenderen dat hij tijdens de niet voltooide aanhouding zorgvuldiger had kunnen optreden."
9.1. Verzoekster kon zich niet verenigen met de inhoud van de afdoeningsbrief van de korpsbeheerder. Zij was er onder meer verbolgen over dat deze de brief had geformuleerd alvorens hij had kunnen kennisnemen van haar repliek. In haar brief van 17 september 2001 schreef zij de korpsbeheerder in dit verband onder meer het volgende:
"Ik betreur het ten zeerste, dat u mijn toezegging, na mijn vakantie (na 3 september jl.) te repliceren, zoals aangegeven in mijn memo 16 juli jl., heeft veronachtzaamd, evenals de heer R. (die mij de onacceptabele limiet van één werkdag stelde en nadien plots het 'onderzoek' sloot).
(…)
Vooropgesteld, dat ik ondanks AANVANKELIJK GEWEIGERDE, LATER ONVOLLEDIGE LEGITIMATIE, voldeed aan ALLE EISEN (alcoholtest, geldig rij- kentekenbewijs, 30 jaar landelijk rijdend automobilist zonder bekeuring), werd er een handtastelijke aanhouding opgezet, omdat ik de inspectie zou ophouden, zo blijven betrokkenen, inmiddels door u ondersteund, beweren.
Welnu, DE ENIGEN DIE DE INSPECTIE OPHIELDEN, WAREN BETROKKENEN; IK WERD OPZETTELIJK GEHINDERD IN HET VERVOLGEN VAN MIJN WEG (in de nacht, omstreeks 23.00 u., na een lange enerverende werkdag te Utrecht):
ik wachtte op legitimatie, die door twee van de drie betrokkenen uiteindelijk tot 't laatst toe geweigerd werd;
op aanwijzing schuin naar links geparkeerd bij de inrit, reden voortdurend nieuwkomers achterlangs; betrokkenen weigerden mij, op mijn verzoek 'in het verkeer te helpen', zoals voorheen de Rijkspolitie altijd (fatsoenshalve!) deed;
er werden in rijrichting (ter linkerzijde) voertuigen opgesteld, TERWIJL ER VOORUIT GEEN UITRIJMOGELIJKHEID WAS ('wilde', doodlopende grasstrook): de situatieschets van H. geeft een valse voorstelling van zaken (foto's);
T., ALS NIET-BETROKKENE BIJ DE TEST, hield mij, na volledige afronding daarvan, op, met zijn ego-nummertje 'machtsmisbruik' door (onwettig) mijn papieren te vorderen;
hij vorderde 'wegwezen', terwijl hij sarrend mijn autobescheiden vasthield en op eerste verzoek niet teruggaf (wegens weigering legitimatie trad hij i.c. dus onwettig op);
na vordering tot wegrijden, stelde hij zich met collega S. achter mijn Alfa Romeo op (foto), terwijl ik moest terugzetten: gezien beider dreigende houding, hield ik rekening met: 'uitlokking aanrijden agent'; dus ook om die reden bleef ik staan.
Voor het overige spreekt het inmiddels omvangrijke dossier voor zich. Mede gezien de weigering tot legitimatie (dus afgezien van de misdraging: i.c. de evidente poging mij uit mijn auto te sleuren, gepaard gaande met daadwerkelijke aanranding), acht ik het optreden van betrokkenen volstrekt onrechtmatig.
(…)
En ten slotte, last but not least: als er al een grond tot aanhouding zou bestaan (hetgeen ik i.c. ontken), heeft een ieder het recht te weten, DOOR WIE en WAARVAN hij wordt verdacht. Uit de stukken blijkt, dat geen van beide aspecten mij zijn medegedeeld en U negeert deze grondwettelijk vastgelegde voorwaarden.
Een aanhoudingsgrond ensceneren door tijdrovend, onwettig ambtelijk machtsmisbruik, als bovenomschreven (…), is een misselijkmakend verwerpelijke zaak, zeker in het geval van een solitair reizende vrouw, die zonder getuige is. Sedertdien gevoel ik mij als verkeersdeelnemer 'vogelvrij'."
9.2. Bij haar brief voegde zij als schriftelijk commentaar onder meer nog het volgende toe:
"Het was niet mogelijk weg te rijden:
ik wachtte op legitimatie, die tenslotte door T. en H. aanhoudend geweigerd werd. Gezien de erkende legitimatieplicht had ik dus alle recht te wachten op legitimatie; i.c. is de vordering 'wegwezen' dan onrechtmatig!
schuin naar links geparkeerd staand, reden voortdurend nieuwkomers achterlangs, waarvan er links van mij plaats gewezen werden: ook daarom kon ik niet weg;
H. geeft een valse voorstelling van zaken (situatieschets): er was geen uitrijstrook, doch vóór mijn Alfa Romeo was een 'wilde' grasstrook (die verderop 'dood' loopt);
T. speelde (zonder legitimatie) zijn nummertje machtsmisbruik door mijn papieren te vorderen en hield mij dus opzettelijk langer op (en deed dat dus onwettig);
Na zijn vordering 'wegrijden' hield hij sarrend mijn papieren vast en weigerde hij deze terug te geven;
S. en T. blokkeerden mijn Alfa Romeo herhaaldelijk, door na vordering 'wegrijden' erachter te gaan staan. Uiteindelijk hield ik rekening met uitlokking 'aanrijden agent van politie' foto's): om die reden bleef ik staan.
Er waren 30 controleurs (H.) met geringe 'aanvoer' van bestuurders; Bij uiteindelijk wegrijden, zag ik drommen controleurs niets-doend staan: ook om die reden is het argument 'ophouden controle' nonsens.
De volzin bij 'aanhouding' is mij niet medegedeeld: hoofdagent T. vermeldt die niet!
(…)
Weigerachtig tot legitimatie drong T. zonder noodzaak/toestemming mijn Alfa Romeo binnen, dus tweevoudig onrechtmatig. Hij heeft zo hard in mijn pols geknepen, NB door 5 lagen wollen kleding heen, dat ik een kneuzing opliep. Hij heeft mijn lichaam uitvoerig betast. (…)
T. was onbevoegd tot aanhouding. (…) heeft mij niet gevraagd uit te stappen; hield uitsluitend zelve de controle-voortgang op en ik begrijp tot heden niet, waarom ik zou moeten worden aangehouden, terwijl ik een onwettige controle en zelfs meer dan dat ('papieren') glansrijk had doorstaan.
Uit 't gesloten portier (de vastgegespte gordel) is bovendien mijn bereidheid tot vertrek te concluderen. (…)
(…)
Aanhouding: wie (legitimatie) en welke grond?
'een hulpofficier van justitie': H. stelt, dat zelf te zijn geweest.
Ik was, gezien de zeer dreigende houding van H. genoodzaakt naar links op te trekken, terwijl een nieuwe kandidaat gedwongen was op die plaats te parkeren, dus ondanks dat ik van rechts aanreed: zeer gevaarlijk dus.
(…)
Ik heb mij correct afgemeld bij de heer R.;
ik begrijp overigens de overdracht naar Weert niet;
ik kon geen (mondeling) wederhoor voorbereiden; ik beschikte niet over de stukken, kende zelfs geen namen (…).
De heer R. stelde de onredelijke eis (na maandenlange vertraging) binnen één werkdag te reageren op 4 inconsistente, zeer uitgebreide rapporten. Hij weigerde (kennelijk) mijn vakantie te respecteren. Hij heeft plompverloren in mijn vakantie (…) het onderzoek eenzijdig afgerond."
9.3. De beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord deelde verzoekster vervolgens mee dat er uit haar brief zijns inziens geen nieuwe feiten of omstandigheden waren gebleken en dat hij bleef bij hetgeen hij in de brief van 30 augustus 2001 had verwoord.
10.1. Verzoekster stuurde op 11 september 2001, nadat zij had vernomen dat betrokken ambtenaar H. deel uitmaakte van het Korps landelijke politiediensten, een brief aan de korpschef van het Korps landelijke politiediensten, met het verzoek haar klacht in behandeling te nemen. De brief komt nagenoeg woordelijk overeen met de hierboven bij 9.2. vermelde brief.
10.2. De korpschef van het Korps landelijke politiediensten antwoordde verzoekster vervolgens bij brief van 8 november 2001 namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onder meer als volgt:
"De betrokkenheid van mijn personeelslid bij het klachtincident bestaat uit het u bij herhaling geven van de aanwijzing om na de staandehouding de controleplaats met uw auto te verlaten en het zich niet legitimeren op uw verzoek. Kort tevoren was het verlaten van de controleplaats al door de regiopolitie-ambtenaren van u gevorderd. Gelet op deze beperkte betrokkenheid van de KLPD-functionaris bij de toedracht van het klachtincident, het volledig in onderzoek nemen van de rol van deze politieambtenaar door de klachtonderzoeker van de regiopolitie en de afdoening van de betrokken korpsbeheerder, zie ik geen noodzaak uw klacht nogmaals te doen onderzoeken.
Ik conformeer mij in dit geval aan de conclusie van deze korpsbeheerder inzake de betrokkenheid van de KLPD-functionaris. Dat betekent dat ik van mening ben dat bij een grootschalige verkeerscontrole in redelijkheid voldoende moet worden geacht, dat slechts één van de ter plaatse werkzame politieambtenaren zich desgevraagd als zodanig legitimeert. Formeel gezien had de KLPD-functionaris zich in het onderhavige geval weliswaar eveneens dienen te legitimeren. Ik heb de betrokken ambtenaar doen attenderen op deze verplichting."
10.3. De brief van de chef van het Korps landelijke politiediensten lokte bij verzoekster een schriftelijke reactie uit, waarin verzoekster onder meer het volgende heeft verwoord:
"1 (…) onderzoek naar de situatie ter plekke, strijdig aan de door H. KLPD vervaardigde schets (20-06-01), blijkens mijn foto's: er was geen uitrijstrook uitgezet;
2 de onterechte vordering tot wegrijden, door zich niet-legitimerende inspecteurs (T., H.): ik wachtte op legitimatie, stond geblokkeerd, dan wel werd zelfs opzettelijk geblokkeerd door betrokkenen (nog afgezien van het feit dat betrokkenen mijn verzoek mij in 't verkeer te helpen negeerden);
3 het z.g. 'onderzoek' werd afgesloten zonder kennisneming van mijn goed-onderbouwde reactie op de strijdige 'rapporten' van betrokkenen;
4 het zich onwettig toegang verschaffen tot en de handtastelijke poging mij uit mijn Alfa Romeo te slepen, terwijl ik aan meer dan (alle) der gestelde (alcohol)-controle-eisen had voldaan, NB na weigering tot, dan wel onvolledige legitimatie;
5 deze dus onwettige aanhouding (met aanranding) is niet beoordeeld.
In alinea 6 van uw brief suggereert u onterecht, dat ik 'zomaar' om legitimatie verzocht. Ondanks mijn formele recht daartoe verzocht ik zodanig de drie betrokkenen, n.a.v. de gevaarzettende aanvangssituatie en (inmiddels door betrokkenen zelf erkende) onheuse/onrechtmatige/onwettige bejegening. (een honende discussie over mijn gerechtvaardigde verzoek om legitimatie).
Nu mijn klacht dus slechts ten dele is behandeld, (…) verzoek ik u e.e.a. alsnog te doen."
10.4. De korpschef van het Korps landelijke politiediensten antwoordde verzoekster namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, dat hij geen aanleiding zag om verzoeksters klacht alsnog in behandeling te nemen.
11.1. Verzoekster deed via een schrijven van 17 september 2002 aangifte van het optreden van de politieambtenaren S., T. en H. bij de hoofdofficier van justitie te Roermond. Zij formuleerde deze aangifte onder meer als volgt:
"Hierbij doet ondergetekende, K., (…), aangifte van legitimatieweigering door drie verkeerscontroleurs en dientengevolge:
verregaande intimidatie en dreigende z.g. aanhouding (nadat aan ALLE verkeersvereisten was voldaan, ondanks hardnekkige legitimatieweigering);
• weigering mij in het verkeer te helpen, bij gebreke van uitrijstrook en diverse malen verhindering tot wegrijden, door zich met opzet achter mijn auto te posteren;
• het zich wederrechtelijk toegang verschaffen tot mijn voertuig (dus zonder behoorlijk verzoek, laat staan een reden om mij te doen uitstappen), na bevel tot wegrijden, nadat de inspectie voltooid was, mijn voertuig gesloten, de gordel bevestigd en de motor gestart (=> dus duidelijk initiatief tot wegrijden);
• hardhandig vastgrijpen van mijn linkerarm om mij uit mijn Alfa Romeo te sleuren, met een, door mijn huisarts geconstateerde kneuzing (afdruk armbanden) als gevolg;
• handtastelijkheden: sexuele intimidatie, z.g. om mijn gordel los te maken, zonder mij te verzoeken dat zelf te doen (indien dat al noodzakelijk zou zijn);
• na alle commotie ondergetekende vervolgens 's nachts om 23.30 u. (na een enerverende werkdag te Utrecht), zeer risicovol de snelweg opjagen;
(…)
• schriftelijke valse beschuldiging van een verkeersovertreding (die ter plekke onmogelijk kon worden begaan) en dito aanmerking als verdachte;
• situatieschets op ambtseed vervaardigd, doch strijdig aan de, uit mijn foto af te leiden werkelijkheid, n.l. het ontbreken van een uitrijstrook (waardoor wegrijden bemoeilijkt werd);"
11.2. De plaatsvervangend hoofdofficier van justitie legde verzoekster bij brief van 14 oktober 2002 uit, dat bovengenoemde feiten niet een redelijk vermoeden van schuld aan enig concreet strafbaar feit opleverden, en dat haar aangifte daarom niet in onderzoek werd genomen.
B. Standpunt verzoekster
1. Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergeven onder Klacht.
2. Op 17 maart 2003 ontving de Nationale ombudsman van verzoekster per fax de medische verklaring van haar huisarts, opgemaakt op 24 oktober 2002, waarin deze verklaart dat hij op 1 mei 2000 (bedoeld moet zijn: 2001), een kneuzing met blauwe plek op verzoeksters linker onderarm had gediagnosticeerd.
C. Standpunt beheerder van het Korps Landelijke politiediensten
1.1. De beheerder van het Korps landelijke politiediensten reageerde als volgt op verzoeksters klacht:
"Mevrouw K. klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Limburg-Noord en een ambtenaar van het Korps landelijke politiediensten op 20 april 2001 tijdens een alcoholcontrole jegens haar zijn opgetreden.
De klacht werd aanvankelijk in zijn geheel, dus ook voor wat betreft de rol van inspecteur H. van de dienst Verkeerspolitie van het KLPD, onderzocht en afgedaan door de korpsbeheerder van de regiopolitie Limburg-Noord. Klaagster wendde zich vervolgens tot mij met het verzoek haar klacht in behandeling te nemen. Ik heb mevrouw K. medegedeeld dat ik geen aanleiding zag haar klacht alsnog in behandeling te nemen. (…)
Voor wat betreft mijn reactie beperk ik mij tot de klachtaspecten die betrekking hebben op de rol en het optreden van de medewerker van het KLPD, de inspecteur H. van de unit Maasbracht van de Dienst Verkeerspolitie.
De inspecteur H. is verzocht nader in te gaan op de inrichting van de controleplek en daarmee verband houdend de volgens mevrouw K. onmogelijkheid voor haar om weg te rijden. Dit heeft geresulteerd in bijgevoegd rapport met daarbij een fotoreportage van de reconstructie van de controleplaats ten tijde van de betreffende alcoholcontrole.
Na bestudering van het rapport ben ik van mening dat inspecteur H. mevrouw K. destijds terecht heeft verzocht de controleplaats te verlaten, nadat hij tevergeefs had geprobeerd om een gesprek met mevrouw K. te voeren.
Verder ben ik van mening dat de inrichting van de controleplaats zodanig was dat mevrouw K. voorwaarts rijdend de controlestaat kon verlaten. Ik acht dit deel van de klacht daarom ongegrond."
1.2. Bij de reactie van de korpsbeheerder werd een rapportage van 7 april 2003 gevoegd, opgemaakt door betrokken ambtenaar H. naar aanleiding van verzoeksters klacht bij de Nationale ombudsman. In deze rapportage staat onder meer het volgende vermeld:
"Nadere toelichting controleplaats:
In aanvulling op dit rapport en bijgevoegde situatieschets heb ik op heden, 7 april 2003, ter verduidelijking van de toenmalige situatie bij daglicht foto's genomen. Er werd door mij een situatie weergegeven zoals deze nagenoeg hetzelfde was op 20 april 2001.
Om tot een voorstelling van zaken te komen heb ik gebruik gemaakt van een Volvo S60, met een lengte van 4.58 meter. Met de Volvo heb ik dezelfde weg bereden zoals de weggebruikers, dus ook klaagster, door de controle werden geleid.
Zoals zichtbaar is kunnen bestuurders het controlestaatje in de rijrichting inrijden en in dezelfde rijrichting weer uitrijden, waarna zij hun weg kunnen vervolgen. Zowel achteruit de controlestaat uitrijden en het wegrijden over gras is geen optie voor een Dienst Verkeerspolitie die gering oponthoud toestaat, maar doorstroming in haar missie heeft staan. De fotomap wordt als bijlage bij dit rapport gevoegd. (zie bijlage 2.; N.o.)
Nadere toelichting werkwijze:
De controle is zodanig opgezet, dat het verkeer met gering tot zeer gering oponthoud door kan rijden. Weggebruikers die onnodig in een controlestaatje blijven staan hinderen deze doorstroming en voortgang van de controle. Hetgeen niet wil zeggen, dat weggebruikers onfatsoenlijk worden behandeld of normaal gesprek niet mogelijk is. In voorkomende gevallen worden weggebruikers verzocht ter zijde te gaan staan, waarop een uitvoerig gesprek mogelijk is.
Nadere toelichting functie rapporteur:
Zoals gesteld (…) was ik belast met de eindverantwoording van deze controle. Ook was ik mij bewust aldaar het functioneren van de aanwezige politieambtenaren, zoveel mogelijk objectief te beoordelen. Ik zal derhalve ook niet schromen om medewerkers, ook al maken deze deel uit van een ander Korps, op onjuistheden te wijzen of onrechtmatig optreden te toetsen.
Vanzelfsprekend brengt mijn functie met zich mee dat ik mij ook als zodanig zal moeten manifesteren.
Nadere toelichting incident:
Zoals eerder gerapporteerd, werd ik door een collega van Regio Limburg-Noord geroepen. Hij deelde mij mede dat hij voornemens was een persoon aan te gaan houden en liep hierop meteen weer terug naar de controleplaats.
Mocht de indruk gewekt worden, dat ik hierop onverkort in het optreden van deze ambtenaar meeging, was dat niet het geval.
Ik ben met hem meegelopen en heb gedurende enige tijd, aan de linkerachterzijde van de auto van klaagster, de situatie in ogenschouw genomen en het gesprek gevolgd.
Ik herinner mij, gezien tijdsverloop van voorval en het opmaken van dit rapport, enkel nog dat klaagster in zeer opgewonden toestand was en schreeuwde tegen de aldaar aanwezige politieambtena(a)r(en). Uit het hevig en aanhoudend schreeuwen van klaagster heb ik toen begrepen, dat de grootschaligheid van de controle met zoveel politiemensen op die locatie, ter discussie stond. Tevens waren de uitlatingen minachtend jegens het 'gezag' in casu de politie in het algemeen.
Ik ben toen naar klaagster toe gegaan en was voornemens als intermedium in gesprek met haar te komen. Ik kreeg, van klaagster, niet de gelegenheid om een gesprek te voeren. Het aanhoudend schreeuwen richtte zich nu tegen mij. Ik heb haar toen verzocht de controleplaats te verlaten.
Nadere toelichting legitimatie:
De weigering tot legitimatie vloeide voort uit de wijze dat klaagster mij tegemoet trad. Klaagster eiste - gezien de wijze van vragen - dat ik mij legitimeerde. Zoals al eerder door mij gesteld was dit verzoek aldaar verre van redelijk en niet meer om de juistheid vast te stellen of het hier daadwerkelijk om politie en rechtmatig optreden ging.
Het moge voor een ieder duidelijk zijn gezien het aantal als politie herkenbare middelen en in uniform geklede personen. Nogmaals verwijs ik naar de gerelateerde controlesituatie in het eerder opgemaakte rapport.
Zoals ook al eerder gesteld heb ik mij bewust ambtelijk opgesteld om de regie van de controle terug te krijgen. Door de wijze waarop klaagster zich manifesteerde kreeg ik de indruk, dat wij moesten doen wat klaagster wilde.
Dit uitte zij met handgebaren en door te schreeuwen.
Het later vernemen, dat één der collegae zich wel had gelegitimeerd, versterkte mijn eerdere conclusie.
Nadere toelichting wegrijden klaagster:
Klaagster is uiteindelijk weggereden zoals op fotoblad 6 en 7 is weergegeven (zie BIJLAGE 2; N.o.) Dit dient te gebeuren met enige gepastheid. Als het ware of men een garage verlaat.
Hiermede tracht ik in eerder genoemd rapport weer te geven, dat de aanvangssnelheid te hoog was. Ook worden weggebruikers er op geattendeerd, dat er gecontroleerde weggebruikers van rechts kunnen naderen en oplettendheid bij het wegrijden gewenst is.
In deze situatie was dit ook het geval, er naderde een personenauto van rechts en door krachtig remmen van deze bestuurder werd een aanrijding voorkomen."
2.1. De beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord reageerde bij brief van 23 april 2003 onder meer als volgt op verzoeksters klacht:
"Ingaande op het aspect in de klachtformulering dat de betrokken politieambtenaren mevrouw K. meermaals hebben bevolen met haar auto van de parkeerplaats weg te rijden terwijl dat op dat moment voor haar onmogelijk was, bericht ik u het volgende.
Na bestudering van het dossier en de door u toegezonden correspondentie constateer ik dat er tussen de betrokken politieambtenaren en de klaagster tegenstrijdigheid bestaat over het feit of het voor mevrouw K. al dan niet mogelijk was met haar auto van de parkeerplaats te rijden. Ook blijft mijns inziens onduidelijkheid bestaan over de juiste plaats waar de auto van mevrouw K. heeft gestaan op het moment dat haar door de politieambtenaren werd bevolen ter plaatse weg te rijden. Derhalve zal ik mij ten aanzien van dit klachtaspect van een oordeel moeten onthouden.
Met betrekking tot het klachtaspect dat de betrokken politieambtenaren van mevrouw K. hebben gevorderd met haar auto ter plaatse weg te rijden terwijl zij haar autopapieren nog niet had terugontvangen, bericht ik u het volgende.
Tijdens het destijds ingestelde klachtonderzoek heeft de brigadier van politie, de heer T., verklaard dat hij na de teruggave van de documenten aan mevrouw K. van haar heeft gevorderd ter plaatse weg te rijden. Deze zienswijze is destijds door de hoofdagent S. bevestigd. Uit het mij beschikbare dossier blijkt niet dat zij haar documenten op een ander tijdstip van de politie heeft terugontvangen. Derhalve acht ik de klacht op dit punt ongegrond.
Ingaande op het aspect in de klachtformulering dat de betrokken politieambtenaren tegen mevrouw K. hebben gezegd dat zij naar het politiebusje moest komen, zonder dat zij was aangehouden en zonder dat haar was gezegd waarom zij moest meekomen, bericht ik u het volgende.
Uit het dossier blijkt dat de brigadier T. destijds aan mevrouw K. heeft medegedeeld dat zij als verdachte was aangehouden. Deze zienswijze is door de hoofdagent S. bevestigd. Uit het dossier komt niet naar voren dat de betrokken politieambtenaar mevrouw K. de 'reden' van haar aanhouding heeft medegedeeld.
Gelet op bovenstaande ben ik van mening dat de betrokken politieambtenaar mevrouw K. wel heeft medegedeeld dat zij was aangehouden. Derhalve is haar klacht op dit punt ongegrond. Ten aanzien van het feit dat de politie haar de reden van haar aanhouding niet heeft medegedeeld ben ik van mening dat haar klacht gegrond is.
Ingaande op het aspect dat de politie bij hun poging om mevrouw K. uit de auto te trekken haar arm zodanig heeft vastgepakt dat zij een gekneusde arm opliep, bericht ik u het volgende.
Uit het dossier blijkt dat de brigadier T. mevrouw K. tijdens haar aanhouding wel bij haar pols heeft vastgepakt. Uit klachtenonderzoek is niet gebleken dat hij vervolgens aan haar pols heeft getrokken of gerukt. Derhalve blijf ik van mening dat de klacht op dit punt ongegrond is.
Met betrekking tot het aspect in de klacht dat de betrokken politieambtenaar, bij zijn poging haar autogordel los te maken, mevrouw K. aan haar buik en borsten heeft aangeraakt, bericht ik u het volgende.
Uit het dossier blijkt niet dat de brigadier T. mevrouw K. bij zijn poging haar autogordel los te maken, haar buik en borsten heeft aangeraakt. Ook van ongewenst intiem handelen is destijds uit klachtonderzoek niet gebleken. Gelet op bovenstaande ben ik van mening dat de klacht op dit punt ongegrond is.
Ingaande op het aspect in de klachtformulering dat ik, als korpsbeheerder van de politieregio Limburg-Noord, een oordeel over de klacht van mevrouw K. heb gegeven voordat ik de door haar toegestuurde repliek had ontvangen, althans zonder dat ik van die repliek kennis heb genomen, bericht ik u het volgende.
Uit het dossier blijkt dat de chef van de basiseenheid Nederweert, de inspecteur van politie, de heer R., in het kader van het klachtonderzoek op vrijdag 13 juli 2001 telefonisch met mevrouw K. een afspraak had gemaakt voor een gesprek op maandag 16 juli 2001 om 13.00 uur op het politiebureau in Nederweert. Tijdens dat gesprek zou de heer R. haar, conform de klachtenprocedure, informeren over de resultaten van het klachtonderzoek. Op maandag 16 juli 2001 heeft mevrouw K. zich eerst omstreeks 14.15 uur bij de receptioniste op genoemd politiebureau vervoegd. Aan haar heeft zij een brief aangereikt met het verzoek die aan de heer R. af te geven. De receptioniste heeft haar toen medegedeeld dat de heer R. aanwezig was en haar komst verwachtte. Vervolgens heeft zij aan de receptioniste te kennen gegeven in verband met haar vakantie nu geen aandacht aan deze zaak te willen besteden. Na deze mededeling verliet zij het politiebureau. Haar schrijven is meteen door de receptioniste aan de heer R. aangereikt. In dit verband zij vermeld dat ik het betreur dat mevrouw K. toen geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid van wederhoor.
Verder blijkt uit het dossier dat de heer R. haar, na kennisname van de inhoud van het schrijven, op 18 juli 2001 schriftelijk nader heeft geïnformeerd over het vervolgtraject van de klachtbehandeling. Bij dit schrijven waren door hem kopieën gevoegd van het verslag van haar gesprek met de heer M. en kopieën van de verklaringen van de betrokken politieambtenaren. In het schrijven verzocht de heer R. mevrouw K. om hem, na lezing van de toegezonden documenten, vóór 25 juli 2001 schriftelijk haar op- en aanmerkingen kenbaar te maken.
Toen de heer R. op 26 juli 2001 nog geen reactie van haar had ontvangen, rondde hij het klachtonderzoek af. Tot eind augustus 2001 had mevrouw K. nog niet gereageerd. Na ontvangst van het dossier is de klacht door mij op 30 augustus 2001 formeel afgedaan.
Gelet op de door de klachtbehandelaar aan mevrouw K. geboden mogelijkheden om zowel mondeling als schriftelijk op de resultaten van het klachtonderzoek te reageren, heb ik alvorens tot afdoening over te gaan niet gewacht op een eventuele reactie van haar op dit onderzoek. Bovendien had mevrouw K., conform het gestelde in de regionale klachtenregeling van de politieregio Limburg-Noord, de mogelijkheid een verzoek om herziening van de afdoening van de klacht in te dienen. Medio september 2001 heeft mevrouw K. een schriftelijke reactie op de afdoeningsbrief gegeven. (…)
Resumerend ben ik van mening dat ik de nodige zorgvuldigheid heb betracht bij de afdoening van de klacht van mevrouw K. Derhalve acht ik de klacht op dit punt ongegrond."
2.2. De korpsbeheerder stuurde bij zijn reactie een bijlage mee, waarin een reactie van betrokken ambtenaar S. is vervat. In deze reactie staat onder meer het volgende vermeld:
"Aan mijn rapport van 22-05-2001 heb ik verder niets toe te voegen of te veranderen. Ik begrijp de reacties van mevrouw K. niet. In het rapport staat zoals het er op die bewuste avond aan toegegaan is.
Ik hoef hier verder niets aan toe te voegen of te veranderen. Ik sta nog steeds achter hetgeen ik in dat rapport heb gerapporteerd."
D. Reactie verzoekster
1. Verzoekster reageerde bij brief van 13 juni 2003 op het standpunt van de korpsbeheerders. In deze reactie staat onder meer het volgende vermeld:
"1. De onmogelijkheid weg te rijden heb ik uitvoerig beschreven in de toedracht. Mijn positie is zonder twijfel af te leiden uit de foto die ik die avond maakte, nadat de politieambtenaren S. en T. mij een aantal malen hadden bevolen weg te rijden en (in dit geval) mij dat beletten door zich achter mijn Alfa Romeo op te stellen. Ik moest achteruitrijden en wilde niet het risico lopen ervan beticht te worden een poging te doen ze aan te rijden (…).
2. M.b.t. de teruggave van mijn papieren verwijs ik evenzeer naar mijn verklaring omtrent de toedracht. De verklaring van hoofdagent S. is niet naar waarheid; hij is ook geen onafhankelijk getuige. Enerzijds omdat hij een collega/'ondergeschikte' is van inspecteur T., anderzijds omdat hij aanvankelijk ook legitimatie weigerde.
3. Inzake beweerde mededeling 'aangehouden' verwijs ik ook naar mijn oorspronkelijke verklaring: ik heb uitsluitend herhaalde dreigementen: 'mee naar het busje' gehoord. In dit kader merk ik op, dat beweerde aanzegging van aanhouding UITSLUITEND had mogen gebeuren, conform de regels, m.n. legitimatie op verzoek. Daaraan wilde inspecteur T. nu juist niet voldoen. Hij wist dus, dat hij zijn boekje te buiten ging. Vandaar dat hij uitsluitend besmuikte aanhoudingsdreigementen uitte, zoals ik die letterlijk heb beschreven. Bij daadwerkelijke aanhouding had ik (wederom) gevraagd naar legitimatie en aanhoudingsgrond. De laatste was er niet, aangezien ik volledig voldeed aan de inspectie-eisen (alcoholvrij, papieren voertuig in orde).
4. Indien men persisteert bij 'aangehouden' is dat dus niet alleen onwaarheid, doch tevens een bevestiging van onbevoegd handelen. Ik blijf erbij, dat het niet gezegd is; bovendien behoort de politie na die frase verder te gaan, met wijzen op mijn rechten/ verzoek mee te gaan ter afhandeling van de formaliteiten. Dat is allemaal niet gebeurd.
5. Inspecteur T. heeft zo hard geknepen, dat mijn armbanden als blauwe plekken op mijn pols achterbleven (arts). Hij heeft evenzeer mijn lichaam (borst, buik, dus ongewenste intimiteiten) uitvoerig betast!
6. Mijn kanttekeningen bij de klachtafwikkeling geven de juiste gang van zaken weer; er werd mij informatie onthouden (de rapporten van betrokkenen); nadat ik die ontvangen had, was het ontwarren van de inhoud een enerverende klus, die ik niet onder tijdsdruk wilde klaren. Immers, de politie had maandenlang de tijd genomen. Mijn bericht van verhindering behoort daarenboven gerespecteerd te worden; evenzeer mijn bericht van vakantie, zoals ik telkens berichten van verhindering (talrijke berichten van uitstel!) en vakantie van de Politie heb gerespecteerd. Mijn uitvoerige repliek op de rapporten is dus ten onrechte niet meegewogen.
Inzake het rapport, d.d. 07 april 2003 van KLPD-Inspecteur H., wil ik nog als volgt reageren, door te stellen dat de politie getuigen had moeten horen en voorts:
1. De situatieschets (20 juni 2001) alsmede de foto-serie geven niet de situatie ter plekke weer tijdens de alcoholcontrole: ik verwijs naar MIJN bovengenoemde foto! Daaruit blijkt, dat de pilonen (daar) niet aanwezig waren. Mijn legitimatieverzoek kwam m.n. voort uit de risicovolle beginsituatie. Ik werd 'opgezwaaid' (= doorrijden), terwijl voorgaande bestuurder achteruit zette, om weg te rijden.
2. Mijn Alfa Romeo is 4 m lang en stak dus 1 m uit het schuine parkeervak langs de grasstrook; ik heb de situatie later fotografisch vastgelegd met mijn Fiatje 126, dat 3 m lang is. Om aan het bevel 'wegrijden' gehoor te geven moest ik terugzetten, of wachten tot een auto ter linker zijde wegreed! Getuigen hadden dat kunnen bevestigen.
3. Vandaar dat de beschuldiging geen voorrang te hebben verleend aan een auto van rechts komend (volgens de theoretische situatieschets mogelijk), onjuist is: in werkelijkheid was dat onmogelijk! En dat is naar waarheid conform fotografisch bewijs op de plaats van het 'delict'! Ingezonden en wel, gaat de politie daaraan volledig voorbij.
4. Inspecteur H. argumenteert dus ten onrechte over hinder t.g.v. blijven staan in de straatjes (hetgeen in mijn geval uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van zijn medewerkers). Hij is zelf dus verantwoordelijk voor die 'flessehals' (NB aan het begin van de controleplaats), die overbodig was, aangezien verderop een zee van ruimte was, die overzichtelijker kon worden ingedeeld.
5. Uit de fotosessie van de KLPD blijkt overigens, dat het theoretisch model een zeer onoverzichtelijke situatie schept. Voor de bestuurder is een (schuine) doorgetrokken witte streep verkeerstechnisch dwingend; daarbuiten dan pylonen plaatsen, schept verwarring. Doch dit terzijde, aangezien de situatie zo niet was.
6. Ten slotte komt inspecteur H. wederom op de proppen met een pagina aantijgingen omtrent mijn vermeende gedragswijze. Het vervult mij met weerzin, walging, dat een Inspecteur van de KLPD zich zo uit, zonder één steekhoudend argument te noemen. Betrokkenen, rijzige gestalten, torenden boven mijn slechts 1.30 m hoogte metende Alfa Romeo uit. Konden zoveel 'geschreeuw', als daarvan al sprake zou zijn, niet horen! Ik verwijs nogmaals naar mijn repliek. Nu ineens, 2 jaar na dato, herinnert hij zich ook nog, dat hij eerst geobserveerd heeft: geen sprake van! Dan had de veronderstelde schreeuwer zich subiet ingehouden (en was er dus ook niets aan de hand!).
7. Ik verwijs naar mijn repliek en aantekeningen in het rapport van H. d.d. juni 2001 en besluit als volgt: wellicht willen betrokkenen eens goed nadenken over de vraag, welke reden ik zou hebben me te verzetten, te schreeuwen. Toen ik de inspectieplaats opreed, stelde ik in een flits, met voldoening vast, dat alles in orde was en ik de toets, zoals gewoonlijk, glansrijk zou doorstaan. En verder: als iemand om legitimatie vraagt op een 'wijze' die HEN niet aanstaat, kunnen ze eenvoudigweg reageren: 'graag, maar u mag het gerust wat vriendelijker vragen."
2. In een fax van 29 juni 2003 vulde zij haar bovengenoemde reactie aan in deze fax staat onder meer het volgende beschreven:
"Hierbij wil ik nogmaals onder uw aandacht brengen, dat de fotomap van inspecteur H., de werkelijkheid niet weergeeft. Ik maak tevens bezwaar tegen de omstandigheid, dat het onderzoek niet onafhankelijk geschiedt: inspecteur H. heeft zijn tekening ter plekke uitgezet. Uit mijn foto d.d. 20 april 2001 blijkt onweerlegbaar duidelijk, dat mijn Alfa Romeo (4.075 m. lang!) (overstekend bij schuin inrijden tot gras: ± 1.50 meter in 't wit afgebakende P-vak (3m) stond. De controleurs stonden in de overige 'vrije ruimte' (± 4 m) tot afgetekende vakken 'overzijde' (ook slechts 3 m). Vlgs. 'waarheid' inspecteur 20-06-01/07-04-03 zou er op mijn foto minstens 1 pylon moeten staan: die is er niet! Uit mijn foto is feilloos de positie van mijn Alfa Romeo af te leiden. (…)
Om naar links te kunnen wegrijden, moest ik (net als medebestuurders li en re) terugzetten en dat was de risicovolle situatie. Ik werd niet 'in 't verkeer' geholpen, ondanks mijn verzoek.
Toen uiteindelijk de plaats links even leeg was, kon ik weg. Verkeer van rechts was uitgesloten!
(…) Het is dus een valse beschuldiging op ambtseed van inspecteur H., dat ik verkeer van rechts geen voorrang verleende. Er werd iemand van links opgezwaaid, terwijl ik (van rechts komend), na ± ½ uur verregaande psycho-terreur en dreigementen, wegreed. Voertuigtechnici zullen verklaren dat een Alfa Romeo Imola van 1994 onmogelijk met koude motor hard kan optrekken, zeker niet als er een bocht van bijna 45° gemaakt moet worden! Ik vraag mijn Alfa Romeo garage daaromtrent een verklaring af te leggen!"
E. Reactie hoofdofficier van justitie
De hoofdofficier van justitie bij het arrondissementsparket te Roermond gaf bij brief van 21 maart 2003 een reactie op verzoeksters klacht bij de Nationale ombudsman. In zijn reactie gaf hij aan te blijven bij de inhoud van de brief, zoals vermeld bij Bevindingen, onder A.7.
Achtergrond
1. Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)
Artikel 5, tweede lid:
"Een ieder die gearresteerd is moet onverwijld en in een taal die hij verstaat op de hoogte worden gebracht van de redenen van zijn arrestatie en van alle beschuldigingen die tegen hem zijn ingebracht."
2. Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, gesloten te New York op 19 december 1966 (IVBPR)
Artikel 9, tweede lid:
"Iedere gearresteerde dient bij zijn arrestatie op de hoogte te worden gebracht van de redenen van zijn arrestatie en dient onverwijld op de hoogte te worden gebracht van de beschuldigingen die tegen hem zijn ingebracht."
3. In C.P.M. Cleiren en J.F. Nijboer (red.), Tekst & Commentaar Strafvordering, Deventer 2001, staat als toelichting op artikel 5, tweede lid EVRM onder meer het volgende vermeld:
"b) inhoudelijke eisen informatieverstrekking (...) Vindt de arrestatie binnen een strafrechtelijke context plaats, dan betekent dit dat de verdachte moet weten terzake van welk strafbaar feit hij wordt verdacht en waarom hij hiervan wordt verdacht. Welke informatie de verdachte precies moet ontvangen kan echter niet in zijn algemeenheid gesteld worden; dit hangt af van de concrete situatie."
4. Politiewet 1993
Artikel 8, eerste en vijfde lid:
"1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf."
(…)
5. De uitoefening van bevoegdheden, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn."
5. Klachtenregeling Politieregio Limburg-Noord:
Artikel 21, zevende lid:
"De klager krijgt veertien dagen de tijd om, bij toepassing van hoor en wederhoor, schriftelijk te reageren of een afspraak te maken voor een mondelinge reactie. De betrokken ambtenaar wordt geïnformeerd omtrent de eventuele reactie van klager."
6. Wetboek van Strafvordering
Op grond van artikel 53, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is in geval van ontdekking op heterdaad een ieder, dus ook opsporingsambtenaren, bevoegd de verdachte van een strafbaar feit aan te houden.
Van ontdekking op heterdaad is sprake "wanneer het strafbare feit ontdekt wordt, terwijl het begaan wordt of terstond nadat het begaan is", artikel 128, eerste lid Sv.
De aangehouden verdachte moet ten spoedigste voor de officier van justitie of een van diens hulpofficieren worden geleid (artikel 53, derde Sv), zodat deze (hulp-)officier van justitie de verdachte kan (doen) horen. Dit verschaft de mogelijkheid tot controle op de rechtmatigheid en aanvaardbaarheid van de voorafgaande aanhouding alsook de mogelijkheid tot beoordeling of voortzetting van de vrijheidsbeneming nodig is.
bIJLAGE 1.
Situatietekening gemaakt door H. als bijlage bij de rapportage van 20 juni 2001
BIJLAGE 2.
Fotoreportage gemaakt door H. als bijlage bij de rapportage van 7 april 2003 .
BIJLAGE 3.
Fotoreportage gemaakt door verzoekster