Verzoeker ontvangt een WAO-uitkering van het UWV. In oktober 2004 werd hij opgeroepen voor het spreekuur van een verzekeringsarts van het UWV in verband met een door het Centrum voor werk en inkomen aan het UWV gevraagd advies inzake de ontslagvergunning, die verzoekers werkgever voor verzoeker had aangevraagd. Toen verzoeker op het spreekuur verscheen, kreeg hij te horen dat het ook een herkeuring voor de WAO betrof. Omdat verzoeker zich misleid voelde en onheus bejegend tijdens het spreekuurbezoek, diende hij hierover een klacht in bij het UWV. Die klacht werd ongegrond verklaard.
Omdat verzoeker zich niet kon verenigen met de klachtafhandeling door het UWV, diende hij vervolgens bij de Nationale ombudsman een klacht in. Die klacht ging over de kwetsende uitspraken, die de verzekeringsarts volgens verzoeker tegenover hem had gedaan.
De Nationale ombudsman overwoog dat gelet op hetgeen partijen over en weer hadden aangegeven, zij het erover eens waren dat het spreekuur niet optimaal was verlopen. Volgens de verzekeringsarts was een aantal keren sprake van een misverstand, dat - zoals ook het UWV aangaf - kon hebben geleid tot miscommunicatie. Partijen verschilden echter van mening over de vraag of sprake was geweest van een onheuse bejegening. Gelet op de tegenstrijdige opvattingen daarover, onthield de Nationale ombudsman zich van een oordeel over die vraag.
Ten overvloede overwoog de Nationale ombudsman dat uit de reactie van het UWV in het kader van de klachtbehandeling door de Nationale ombudsman was gebleken dat het UWV zich daarin op het standpunt stelde dat het beter was geweest om zich, gezien de uiteenlopende zienswijzen, in het kader van de interne klachtafhandeling van een oordeel te onthouden. De Nationale ombudsman gaf aan het UWV hierin te kunnen volgen.