Verzoeker is curator voor zijn zuster die zak- en kleedgeld ontvangt van de gemeente. Op 20 oktober 2004 diende verzoeker een klacht in over het uitblijven van de uitbetaling van de declaraties over de maanden augustus en september 2004. De teamleider Welzijn verklaarde de klacht, namens het college van burgemeester en wethouders, gegrond. Ten aanzien van het achterwege blijven van de uitbetaling merkte de teamleider onder meer op dat de consulente, in het kader van het rechtmatigheidsonderzoek, niet die gegevens had op grond waarvan zij de rechtmatigheid van de verstrekte bijzondere bijstand kon vaststellen en dit als reden aangaf waarom de ingediende nota's niet waren afgegeven aan de administratie. Met de consulente was kortgesloten dat destijds een officiële hersteltermijn geboden had moeten worden om de betaling rechtmatig te kunnen opschorten.
Met deze beslissing kon verzoeker zich niet verenigen, omdat het college - naar zijn mening - de beslissing van de consulente om de betaling te schorsen ten onrechte had aangemerkt als het achterwege blijven van betalingen en pas aan het doel van de klachtprocedure, bevordering van de kwaliteitszorg van de overheid, recht zou worden gedaan als de consulente duidelijk werd gemaakt dat zij niet gemachtigd was een dergelijke beslissing te nemen.
De Nationale ombudsman overwoog dat uit de beslissing van de teamleider Welzijn voldoende duidelijk bleek dat de consulente niet bevoegd was om de betaling op te schorten, zodat was voldaan aan het motiveringsvereiste. De Nationale ombudsman achtte de onderzochte gedraging behoorlijk.