2005/247

Rapport

Verzoeker, afkomstig uit Syrië, liet via zijn gemachtigde de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) weten dat hij tijdens het nader gehoor in zijn asielprocedure wenste te worden bijgestaan door een medewerker van VluchtelingenWerk. Hij kondigde daarbij aan dat in geval er niemand beschikbaar was het gehoor op de band zou worden opgenomen. Hij ging ervan uit dat de IND daartegen geen bezwaar had. Een medewerkster van de IND liet in reactie op deze brief verzoekers gemachtigde op 4 december 2003 telefonisch weten dat het maken van bandopnamen niet is toegestaan vanwege interne werkafspraken bij de IND hierover.

Toen verzoeker klaagde over deze weigering liet de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie bij brief van 4 oktober 2004 weten dat zij de klacht ongegrond achtte. Zij verwees daarbij naar de brief van de toenmalige Staatssecretaris van Justitie van 12 juli 2001 waarin als beleidskeuze werd aangegeven dat bij de nader gehoren in asielzaken wordt afgezien van het maken van bandopnamen door de IND omdat de daaraan verbonden kosten niet zouden opwegen tegen te verwachten effecten. Zij gaf daarbij aan dat in specifieke situaties zwaarwegende redenen het maken van een bandopname kun­nen rechtvaardigen. De enkele afwezigheid van een medewerker van VluchtelingenWerk werd door de minister niet als zo'n zwaarwegende situatie beschouwd. Tevens baseerde zij haar stelling op het op 9 september 2004 verschenen rapport van de Nationale ombudsman, waarin in een vrijwel identieke zaak werd onder­kend dat de kwaliteit van de gehoren sinds het rapport uit 1996 dermate was verbeterd, dat er onvoldoende aanleiding bestond voor de conclusie dat het in 2001 nog steeds nood­zakelijk was standaard een bandopname te maken

Verzoeker klaagt erover dat de (IND) zijn verzoek om hem toe te staan een (geluids-)bandopname te maken van het op 8 december 2003 geplande nader gehoor in zijn asielprocedure heeft afgewezen.

Het beginsel van fair play houdt voor bestuursorganen in dat zij burgers de mogelijkheid geven hun procedurele kansen te benutten. In bijzondere omstandigheden, wanneer het van speciaal belang is achteraf de kwaliteit te kunnen toetsen, kan dit meebrengen dat moet worden toegestaan het nader gehoor in een asielprocedure op de band vast te (laten) leggen, gelet op het cruciale belang van het nader gehoor voor de verdere procedure.

Met de minister is de Nationale ombudsman van mening dat het niet aanwezig zijn van een medewerker van VluchtelingenWerk bij het gehoor niet kan worden gezien als een bijzondere situatie.

In dit geval is er dan ook geen sprake van dat de IND door de weigering het gehoor op band vast te (laten) leggen aan verzoeker de mogelijkheid heeft ontnomen om zijn procedurele kansen (volledig) te benutten. Voor zover verzoeker twijfels had over de kwaliteit van het nader gehoor had hij deze bij de aanvullingen en correcties op het nader gehoor kunnen inbrengen.

Instantie: Immigratie- en Naturalisatiedienst

Klacht:

Verzoek afgewezen om geluidsopname te maken van het nader gehoor in verzoekers asielprocedure .

Oordeel:

Niet gegrond