2005/222

Rapport

Na haar echtscheiding verzocht verzoekster aan de rechter om voortaan alleen te worden belast met het ouderlijk gezag over haar minderjarige zoon X alsmede om de omgangsregeling tussen X en zijn vader te beëindigen. Naar aanleiding hiervan verzocht de rechtbank de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek in te stellen en advies uit te brengen.

Verzoekster klaagde er onder meer over dat de raadsonderzoeker zich tijdens het eerste (introductiegesprek) partijdig had opgesteld door te weigeren een door haar opgesteld verslag aan te nemen en te zeggen dat X het haar later kwalijk zou nemen indien zij hem de omgang met zijn vader zou ontzeggen alsmede dat de negatieve ervaringen van verzoekster met haar ex-echtgenoot niet relevant waren voor het onderzoek.

De Nationale ombudsman stelde bij de beoordeling van deze klacht voorop dat het wettelijke uitgangspunt is dat het kind en de niet-verzorgende ouder recht hebben op omgang met elkaar, tenzij de rechter dit ontzegt op een van de in de wet genoemde uitzonderingsgronden. Dit brengt voor de Raad de verplichting mee beide ouders aan te blijven sporen om duurzame regelingen te treffen.

Ten aanzien van het niet willen aannemen van het verslag oordeelde de Nationale ombudsman dat het in beginsel aan de Raad is om te bepalen welke informatie hij in het kader van het (doel van het) onderzoek op dat moment van belang acht. Gebleken was dat de Raad er in dit geval voor had gekozen om het onderzoek in eerste instantie te beperken tot gesprek­ken met verzoekster enerzijds en met de vader anderzijds. Het doel hiervan was om de visie van beide ouders op de omgangsregeling te achterhalen. De Nationale ombudsman achtte het gerechtvaardigd dat de raadsonderzoeker het verslag tijdens het eerste gesprek met verzoekster niet heeft willen aannemen.

Ten aanzien van de door de raadsonderzoeker gemaakte opmerkingen stelde de Nationale ombudsman voorop dat het wijzen van de ouders op hun verantwoordelijkheid en de eventuele gevolgen van hun gedrag voor de Raad middelen kunnen zijn om ouders te bewegen alsnog tot overeenstem­ming te komen. De houding van verzoekster bood in dit geval voldoende grond voor de door de raads­onderzoeker geuite opmerkingen.

De Nationale ombudsman oordeelde dat de raadsonderzoeker het verbod van vooringenomenheid in dit geval niet had overtreden.

Overige klachtonderdelen:

- onheuse bejegening (vereiste van correcte bejegening)

- geen gelegenheid tot het stellen van vragen (vereiste van correcte bejegening)

- haar bezwaren tegen een omgangsregeling niet serieus heeft genomen (vereiste van actieve en adequate informatieverwerving);

- het niet informeren van de rechtbank (vereiste van professionaliteit).

Instantie: Raad voor de Kinderbescherming

Klacht:

In kader van onderzoek in verband met ouderlijk gezag en omgangsregeling: meegedeeld dat huwelijk met iemand van andere culturele achtergrond bepaalde gevolgen kan hebben, rechtbank niet tijdig, niet volledig en niet uit eigen beweging geïnformeerd over door verzoekster in gang gezette klachtenprocedure alsmede over het verloop van de procedure en de uitkomst daarvan;.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Raad voor de Kinderbescherming

Klacht:

Partijdige opstelling raadsonderzoeker tijdens eerste gesprek; gedurende observatieonderzoek verzoeksters zoon gesprek aangegaan met verzoekster; gezegd dat verzoekster positieve wensen ten aanzien van gedrag ex-echtgenoot moest formuleren; verzoekster niet in gelegenheid gesteld na afloop van observatieonderzoek vragen te stellen; bezwaren verzoekster tegen omgangsregeling niet serieus genomen; vertrouwelijke informatie verstrekt aan ex-echtgenoot;.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Raad voor de Kinderbescherming

Klacht:

Gevraagd waar controlezucht verzoekster vandaan kwam; observatieonderzoek laten doorgaan terwijl de geluidsapparatuur defect was.

Oordeel:

Geen oordeel