Verzoeker werkte gedurende vijftien jaar, tot 1 maart 1971, bij het Proefstation voor de Fruitteelt te Wilhelminadorp. Kort voor zijn pensionering in 1997 bleek dat het pensioen dat hij in die periode had opgebouwd niet waardevast was gemaakt, zoals hij op grond van mededelingen van de directie van het Proefstation destijds had verwacht. Hij diende hierover een klacht in bij de minister van LNV, die hij als rechtsopvolger van zijn voormalige werkgever aanmerkte.
Verzoeker beklaagde zich er bij de Nationale ombudsman over dat de minister van LNV bij de afhandeling van zijn klacht niet of onvoldoende inhoudelijk was ingegaan op een onderdeel van zijn klacht en dat de minister een tijdens het onderzoek naar aanleiding van de klacht gestelde vraag onbeantwoord had gelaten
De Nationale ombudsman overwoog dat het motiveringsvereiste inhoudt dat het handelen van bestuursorganen feitelijk en logisch wordt gedragen door een kenbare motivering.
Doordat de minister in de klachtafhandelingsbrief enkel had verwezen naar het bij de brief gevoegde advies van de vertrouwenspersoon van LNV dat advies niet voldeed aan de daaraan te stellen eis dat daarin alle relevante feiten, omstandigheden en argumenten betrokken dienen te zijn, oordeelde de Nationale ombudsman dat de minister tekort was geschoten van uit het oogpunt van het motiveringsvereiste en achtte de onderzochte gedraging “niet behoorlijk”.
De Nationale ombudsman gaf de minister van LNV in overweging te bevorderen dat verzoeker alsnog een klachtafhandelingsbrief zou worden gezonden waarin zou worden ingegaan op bepaalde verwachtingen van verzoeker en op de vraag die eerder onbeantwoord was gebleven.
Bij brief van 27 mei 2005 deelde de minister mee de aanbeveling voor 15 juli 2005 te zullen opvolgen.