Verzoekers zijn beiden beroepsvissers op de binnenwateren en vormen samen een maatschap. Verzoekers wisten dat in december 2003 het (aal)visrecht in een bepaald gedeelte van het Amsterdam-Rijnkanaal zou vrijvallen. Zij maakten hun belangstelling voor dat visrecht kenbaar aan het Ministerie van LNV, onder verwijzing naar het hun bekende beleid uit 1999 inzake de uitgifte van aalvisrechten. Verzoekers meenden dat zij gelet op dit beleid recht hadden om het aalvisrecht te huren. Medio maart 2005 gunde het ministerie de huurovereenkomst echter aan een andere visser. De gunning van de huurovereenkomst aan de andere visser was tot stand gekomen overeenkomstig het beleid dat het Ministerie van LNV in april 2002 kenbaar had gemaakt aan de landelijke sectororganisatie voor beroepsbinnenvisserij. Verzoekers waren niet aangesloten bij deze organisatie.
Verzoekers klagen erover dat de Directie Visserij van het Ministerie van LNV dit visrecht aan een derde heeft verhuurd.
De Nationale ombudsman overwoog dat een bestuursorgaan zowel bij publiekrechtelijke als bij privaatrechtelijke handelingen moet voldoen aan behoorlijkheidsnormen, zoals het vereiste van rechtszekerheid. In dat het kader van dit vereiste acht de Nationale ombudsman het van belang dat een bestuursorgaan dat met betrekking tot de afhandeling van soortgelijke kwesties een beleid ontwikkelt dat afwijkt van een eerder bekendgemaakt beleid, dit beleid aan de burgers, in ieder geval aan de groep belanghebbenden, kenbaar maakt. Door dit niet te doen handelde het Ministerie van LNV in strijd met het vereiste van rechtszekerheid.
De Nationale ombudsman gaf de minister van LNV in overweging om:
-het beleid met betrekking tot de uitgifte van vrijliggende (aal)visrechten alsnog, en voor eventuele wijzigingen: voortaan, te publiceren in een voor iedereen toegankelijk bron;
- uitvoering te geven aan het algemene uitgangspunt dat ook wijzigingen van bekend gemaakt beleid, bekend worden gemaakt;
- verzoekers op redelijke termijn uit te nodigen voor een gesprek om in goed overleg te bezien op welke wijze de verhouding tussen het ministerie en verzoekers kan worden hersteld.