2005/115

Rapport

De Raad voor de Kinderbescherming (verder: Raad) deelde verzoeker mee dat een bepaald diagnostisch onderzoek bij zijn zoon niet verricht zou worden waarop verzoeker over de Raad een klacht indiende bij de klachtencommissie van de Raad. Verzoeker klaagde erover dat het door de Raad toegezegde diagnostisch onderzoek bij de zoon niet was verricht.

De klachtencommissie besliste dat verzoekers klacht gegrond was. Tijdens de zitting van de klachtencommissie zegde de directeur van de Raad toe dat hij de gezinsvoogdij-instelling zou benaderen met het verzoek om het onderzoek alsnog te verrichten en binnen een redelijke termijn zorgvuldig te laten plaatsvinden.

Verzoeker klaagde bij de Nationale ombudsman over de wijze waarop de directeur van de Raad gevolg gaf aan de beslissing van de klachtencommissie van de Raad, waarbij deze verzoekers klacht in zijn geheel gegrond had verklaard. Verzoeker klaagde er in dit kader over dat de directeur naar aanleiding van de beslissing van de klachtencommissie geen passende maatregelen had genomen.

De Nationale ombudsman toetste aan het vereiste van rechtszekerheid. Dit vereiste houdt onder meer in dat bestuursorganen gevolg geven aan rechterlijke uitspraken.

De Nationale ombudsman overwoog dat de activiteiten van de Raad in het kader van het gezag over een kind plaatsvinden binnen een juridische procedure. De Raad kon zich na de beschikking van het Gerechtshof niet meer inhoudelijk met de zaak kon bemoeien. Er lag immers geen verzoek van de rechter daartoe. De Nationale ombudsman was het met de minister eens dat de toezegging van de directeur gedurende de zitting van de klachtencommissie geen rechtsgrond had maar veeleer was gelegen in de correcte bejegening van verzoeker. Na de beslissing van de klachtencommissie had de directeur voor verzoeker schriftelijk uiteengezet welke handelingen hij naar aanleiding van die toezegging had verricht. De Nationale ombudsman oordeelde dat hiermee vaststond dat de Raad voor de Kinderbescherming haar toezegging had nageleefd en passende maatregelen daartoe had genomen. De Nationale ombudsman achtte de onderzochte gedraging behoorlijk.

Instantie: Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam

Klacht:

Geen passende maatregelen genomen naar aanleiding van beslissing van klachtencommissie.

Oordeel:

Niet gegrond