Verzoeker was het niet eens met een beslissing van het UWV Zwolle van 8 december 2003 waarin hem werd meegedeeld dat zijn WAO-uitkering werd herzien. Hij diende op 10 januari 2004 bij het UWV een bezwaarschrift in. Omdat een beslissing uitbleef en verzoeker ook nog niet was uitgenodigd voor een hoorzitting, diende hij op 30 mei 2004 een klacht in bij het UWV. Bij brief van 8 juli 2004 werd verzoekers klacht gegrond verklaard. Volgens het UWV was er geruime tijd een tekort aan bezwaarverzekeringsartsen geweest maar was dit probleem inmiddels verholpen: verzoekers bezwaarschrift zou met spoed aan een arts worden voorgelegd. Toen een vervolgactie van het UWV uitbleef wendde verzoeker zich bij brief van 9 augustus 2004 tot de Nationale ombudsman.
Verzoeker klaagde erover dat het UWV nog altijd geen beslissing had genomen op zijn bezwaarschrift van 10 januari 2004.
De Nationale ombudsman overwoog dat er voor de WAO in afwijking van de termijnen van artikel 7:10, eerste lid Awb bij een medische en/of arbeidskundige beoordeling binnen een termijn van zeventien weken of (als er een externe deskundige wordt geraadpleegd) 21 weken op een bezwaarschrift een beslissing moet worden genomen. In deze zaak werden alle termijnen fors overschreden zonder dat verzoeker daarmee had ingestemd. Een toezegging door het UWV tijdens de primaire klachtbehandeling gedaan en een klacht bij de Nationale ombudsman leidden er niet toe dat er alsnog met voorrang een beslissing werd afgegeven.
Verzoekers klacht was gegrond wegens schending van het vereiste van voortvarendheid en de Nationale ombudsman verbond aan zijn rapport de aanbeveling dat het UWV alsnog op zo kort mogelijke termijn een beslissing op het bezwaarschrift van 10 januari 2004 zou afgeven.