2005/067

Rapport

Verzoekster was sedert 1 januari 2002 werkzaam als administratief medewerker/secretaresse bij een Lokaal Zorgoverleg (LZO). Bij brief van 29 januari 2004 verzocht de werkgever aan de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) hem wegens bedrijfseconomische redenen voor verzoekster een ontslagvergunning te verlenen. De werkgever had daarbij aangegeven dat de arbeidsovereenkomst met verzoekster was aangegaan voor de duur dat het LZO-project werd gefinancierd, dat de financiering per 1 maart 2004 werd stopgezet en dat verzoeksters arbeidsplaats daarmee kwam te vervallen. Binnen de organisatie van de werkgever waren geen andere geschikte functies voorhanden en er bestond binnen de verschillende vestigingen ook geen uitwisselingsprogramma. Bij beslissing van 18 maart 2004 verleende de CWI aan de werkgever toestemming de arbeidsverhouding met verzoekster te beëindigen.

Verzoekster klaagde erover dat de CWI bij het verlenen van de ontslagvergunning geen rekening had gehouden met het door haar gevoerde verweer.

De Nationale ombudsman overwoog dat de CWI bij het bepalen van de bedrijfseconomische noodzaak voor het ontslag de werkgever de nodige ruimte dient te geven om naar eigen inzicht beleid te voeren waarbij de CWI niet op de stoel van de werkgever dient te gaan zitten. Door verzoekster was niet bestreden dat de subsidie aan het LZO-project werd stopgezet waardoor haar arbeidsplaats kwam te vervallen. Gelet op de aard van de toetsing en gelet op het feit dat de subsidie was komen te vervallen kon niet worden gesteld dat de CWI niet in redelijkheid had kunnen oordelen dat verzoeksters arbeidsplaats moest komen te vervallen.

Ten aanzien van de toepassing van het anciënniteitsbeginsel was vast komen te staan dat verzoeksters functie een unieke functie was binnen het verzorgingshuis waar zij werkte. De vraag deed zich voor of er bij de toepassing van dit beginsel ook naar andere vestigingen van de werkgever moest worden gekeken. Er bleek in ieder geval geen sprake te zijn van een regelmatige en structurele personeelswisselingen tussen de vestigingen. Verder was verzoekster aangenomen voor haar functie met als standplaats één bepaald verzorgingshuis waarbij de arbeidsovereenkomst aan de werkgever de ruimte bood om daar wijzigingen in aan te brengen. De Nationale ombudsman overwoog dat de CWI in redelijkheid het standpunt had kunnen innemen dat het toepassingsbereik van het anciënniteitsbeginsel zich diende te beperken tot het verpleeghuis waar verzoekster feitelijk te werk was gesteld en dat daarmee dit beginsel correct was toegepast.

Van schending van het redelijkheidsvereiste was geen sprake. De Nationale ombudsman oordeelde dat de onderzochte gedraging behoorlijk was.

Instantie: Centrale organisatie werk en inkomen

Klacht:

Werkgever verzoekster toestemming verleend de arbeidsverhouding wegens bedrijfseconomische redenen te beëindigen, zonder rekening te houden met verzoeksters verweer.

Oordeel:

Niet gegrond