2005/061

Rapport

De gemachtigde van verzoekers, een advocaat, deed namens ten minste drie van hen in 1997 en 1998 aangifte van beleggingsfraude bij de toenmalige Economische Controle Dienst, later opgegaan in de Belastingdienst/FIOD-ECD. Hij vroeg in ten minste één van de aangiften om hem op de hoogte te houden van de “onderzoeksverwikkelingen”. De FIOD-ECD liet in november 1999 weten dat in beginsel geen mededelingen worden gedaan over in te stellen of ingestelde onderzoeken. In 2004 liet de FIOD-ECD weten dat was besloten geen opsporingsonderzoek in te stellen. Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman in 2004 liet de FIOD-ECD weten dat geen beslissing was genomen om geen onderzoek in te stellen en dat de zaken nog steeds behoorden tot de werkvoorraad van de FIOD-ECD.

Verzoekers klaagden erover dat de FIOD-ECD hen op ontoereikende wijze had geïnformeerd over de behandeling van de gedane aangiften en dat de informatie die wel aan verzoekers was verstrekt, onjuist en onvolledig was.

De Nationale ombudsman overwoog dat niet viel in te zien waarom de Aanwijzing Slachtofferzorg die geldt voor opsporingsambtenaren van de politie niet ook van toepassing zou zijn op buitengewoon opsporingsambtenaren zoals die van de FIOD-ECD. Op grond hiervan had van de FIOD-ECD verwacht mogen worden dat hij de gemachtigde, die immers had gevraagd om die informatie, in hoofdlijnen op de hoogte had gehouden van de stand van zaken bij de behandeling van de aangiftes, en hem onomwonden duidelijkheid had verschaft over de vraag of een opsporingsonderzoek zou worden ingesteld.

De Nationale ombudsman overwoog ten overvloede dat de beslissing om geen onderzoek in te stellen, was voorbehouden aan het Openbaar Ministerie en dat de FIOD-ECD ten onrechte de indruk had gewekt die beslissing geheel op eigen titel te hebben genomen.

De Nationale ombudsman oordeelde dat de FIOD-ECD had gehandeld in strijd met het vereiste van actieve en adequate informatieverstrekking. Daarvan was ook sprake ten aanzien van de onjuiste mededeling dat zou zijn besloten geen opsporingsonderzoek in te stellen. De onderzochte gedraging op deze punten was niet behoorlijk.

Overige klachtonderdelen:

- de ingediende aangiften waren in het ongerede geraakt;

- grond om geen onderzoek in te stellen kon niet worden achterhaald;

- verzoekers waren door het grote tijdverloop gedupeerd in hun processuele positie.

Instantie: Belastingdienst/FIOD-ECD

Klacht:

Verzoekers ontoereikend geïnformeerd over de behandeling van de gedane aangiften c.q. onjuiste en onvolledige informatie verstrekt; door handelswijze FIOD-ECD ernstig gedupeerd in processuele positie;.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Belastingdienst/FIOD-ECD

Klacht:

Ingediende aangiften kwijtgeraakt; niet meer kunnen achterhalen waarop de beslissing is gebaseerd om geen opsporingsonderzoek n.a.v. gedane aangiften in te stellen .

Oordeel:

Niet gegrond