2005/032

Rapport

Rapport 2005/032

Verzoeker zag op enig moment zijn gestolen auto vóór zich rijden op de openbare weg, met daarin twee inzittenden. Verzoeker achtervolgde de auto, tot vlak vóór het terrein van de plaatselijke GGD en de Stichting X, een instelling waar methadon werd verstrekt aan drugsverslaafden. Eén van de inzittenden stapte uit en liep bij de Stichting X naar binnen; de gestolen auto reed vervolgens snel weg. De politie werd gebeld. Die kwam na ongeveer tien minuten ter plaatse.

Politieambtenaren gaven meteen via de meldkamer een signalement door van de verdachte, alsmede een omschrijving van de auto. Een aantal politie-eenheden stelde in de omgeving een onderzoek in. De politieambtenaren spraken een aantal minuten met de medewerkers van X over hun komst. Er was namelijk sprake van een beleidsafspraak tussen de politie, de Stichting X en de gemeente, op grond waarvan van de politie verwacht werd dat zij niet te zeer nadrukkelijk aanwezig was bij de Stichting X, zodat geen hinder zou worden veroorzaakt bij de verstrekking van methadon. Verder zochten de politieambtenaren in het gebouw van Stichting X naar de verdachte. Ook zochten zij het terrein en de omgeving af.

Verzoeker klaagde erover dat de politieambtenaren onvoldoende inzet hadden betoond naar aanleiding van zijn melding dat hij zijn gestolen auto had gezien. Verzoeker was van mening dat de aanrijdtijd van de politie te lang was geweest. Ook vond hij dat de politieambtenaren zich 'als kleine kinderen' hadden laten wegsturen door de medewerkers van de Stichting X.

De Nationale ombudsman was van oordeel dat de politie voldoende daadkrachtig en adequaat had gehandeld door de hierboven genoemde opsporingshandelingen te verrichten. Verder achtte de Nationale ombudsman een aanrijdtijd van tien minuten onder de omstandigheden niet onredelijk. Gegeven de beleidsafspraken met de Stichting X en de gemeente getuigde het van een zorgvuldige aanpak van de zaak dat de politieambtenaren het doel van hun komst aan de medewerkers van X toelichtten en in gesprek met hen hun (deels) tegenstrijdige belangen tegen elkaar afwogen. Niet was gebleken dat dit gesprek, naar objectieve maatstaven gemeten, te lang had geduurd, en dat daarmee het onderzoek te lang was opgehouden.

De politie kon voorts in redelijkheid afzien van het doen van aanvullend opsporingsonderzoek, nu er onvoldoende aanknopingspunten waren voor nader onderzoek, terwijl er voorts sprake was van een gebrek aan capaciteit en deze diefstal niet onder de in het regionaal beleidsplan neergelegde prioriteiten viel. De politieambtenaren hadden al met al niet gehandeld in strijd met het vereiste van professionaliteit.

De onderzochte gedraging was behoorlijk.

Instantie: Regiopolitie Midden- en West-Brabant

Klacht:

Onvoldoende inzet betoond n.a.v. melding verzoeker dat hij zijn gestolen auto had zien rijden.

Oordeel:

Niet gegrond