2005/026

Rapport

Op 29 oktober 1999 raakte verzoeker, zelf politieambtenaar, als bestuurder van zijn personenauto op de rijksweg A12 bij Gouda betrokken bij een kop-staart-aanrijding met een vrachtwagen. Aan de aanrijding was een meningsverschil voorafgegaan tussen de beide automobilisten over elkaars rijgedrag. Nadat de auto van verzoeker aan de achterzijde was aangereden door de vrachtwagen, had hij zich direct bij de chauffeur gelegitimeerd als politieambtenaar, waarna de komst van de plaatselijke politie was afgewacht. Na aankomst van - aanvankelijk - twee politieambtenaren, deelde verzoeker hen mee dat de vrachtwagenchauffeur diende te worden aangehouden voor poging tot doodslag.

De beide politieambtenaren hadden daarop ieder afzonderlijk over en weer de lezingen van de beide bestuurders aangehoord en kwamen ieder afzonderlijk tot de slotsom dat geen sprake kon zijn van poging tot doodslag. Verzoeker en de vrachtwagenchauffeur zijn beiden nog dezelfde dag gehoord als verdachte ter zake van overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Geen van de bestuurders is strafrechtelijk vervolgd. Verzoeker heeft daarop op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) een klaagschrift ingediend bij het gerechtshof te Den Haag. Het gerechtshof heeft dit beklag afgewezen.

Verzoeker heeft, in eerste instantie bij de beheerder van het regionale politiekorps Hollands-Midden en daarna bij de Nationale ombudsman, geklaagd over het feit dat de bij de afhandeling van het ongeval betrokken politieambtenaren vooringenomen waren, geen getuigen hebben willen oproepen en een later door zijn huisarts opgemaakte medische verklaring terzijde hebben gelegd.

De korpsbeheerder heeft in beide instanties de klachten niet gegrond geacht.

Met betrekking tot de afhandeling van het ongeval ter plaatse overwoog de Nationale ombudsman dat uit het feit dat de beide politieambtenaren fundamenteel met verzoeker van mening verschilden over het al dan niet aanhouden van de vrachtwagenchauffeur niet kon worden afgeleid dat zij vooringenomen waren bij de afhandeling van het ongeval. Verder overwoog de Nationale ombudsman dat uit de beslissing van het gerechtshof te Den Haag in de artikel 12 Sv-procedure niet anders kon worden geoordeeld dan dat de beide betrokken politieambtenaren terecht niet hebben willen voldoen aan de wens van verzoeker om de vrachtwagenchauffeur aan te houden.

Ook was niet gebleken, zo oordeelde de Nationale ombudsman, dat de politie vooringenomen zou zijn geweest bij het naderhand opmaken van de registratieset. Gebleken was immers dat een van de betrokken politieambtenaren de registratieset had opgemaakt mede aan de hand van een door de regionale verkeersdienst opgemaakte uitgebreide ongevallenanalyse, een tachograafschijfonderzoek door het Landelijk Verkeers Bijstandsteam van het KLPD, medische informatie, de processen-verbaal van verhoor van de betrokken bestuurders. In dat verband vond de Nationale ombudsman het niet onjuist dat in de registratieset wel de lezing van de vrachtwagenchauffeur over de toedracht was opgenomen en niet die van verzoeker.

Op beide onderdelen was de onderzochte gedraging behoorlijk.

Instantie: Regiopolitie Hollands Midden

Klacht:

Manier van afhandelen aanrijding: vooringenomen, lezing verzoeker niet opgenomen in registratieset, geen gehoor gegeven aan verzoek om getuigen op te roepen;.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Hollands Midden

Klacht:

Door huisarts verstrekte medische verklaring over tijdens aanrijding opgelopen verwondigen genegeerd.

Oordeel:

Geen oordeel