Verzoeker klaagt over de afhandeling van zijn aanvraag tot legalisatie van de geboorteakten van zeven van zijn kinderen. De minister van Buitenlandse Zaken had deze aanvraag afgewezen en verzoeker had tegen deze afwijzende beslissing een bezwaarschrift ingediend. Nadat sinds 14 januari 2002 viermaal om het dossier was verzocht, zond het Ministerie van Buitenlandse Zaken dit op 6 juni 2002 toe.
De Nationale ombudsman oordeelde dat overheidsorganen op verzoeken om informatie tijdig en adequaat behoren te reageren, zeker wanneer het (bezwaar)procedures betreft. Zoals de minister had erkend, was op dit punt niet met de vereiste voortvarendheid gehandeld. De onderzochte gedraging was in zoverre "niet behoorlijk."
Op de klacht over onvoldoende voortvarend handelen door het ministerie na de hoorzitting van 13 december 2002 in het kader van het gevraagde nader onderzoek aan de ambassade naar de vermeende weigering van de Nederlandse ambassade om medewerking te verlenen aan een DNA-onderzoek, oordeelde de Nationale ombudsman dat het ministerie onvoldoende voortvarend had gehandeld. De onderzochte gedraging was op dit punt "niet behoorlijk."
Op de klacht dat in strijd was gehandeld met artikel 9:12 Awb, overwoog de Nationale ombudsman dat een klacht over de lange duur van de behandeling van bijvoorbeeld een bezwaarschrift, mag worden verwacht dat het bestuursorgaan aangeeft wat de reden is geweest van deze duur van de behandeling, en of de conclusie is dat de klacht gegrond moet worden geacht of niet. De Nationale ombudsman overwoog dat het ministerie slechts had aangegeven dat het verzochte nadere onderzoek nog steeds niet was afgerond. De onderzochte gedraging was op dit punt "niet behoorlijk".
De Nationale ombudsman overwoog op de klacht dat het ministerie in de klachtafhandelingsbrief verzoeker ten onrechte geen passende maatregel in het vooruitzicht had gesteld, noch een termijn had genoemd waarbinnen een vervolgstap in de behandeling van het bezwaarschrift tegemoet kan worden gezien, dat het een vereiste is van adequate klachtbehandeling dat het betrokken bestuursorgaan naar aanleiding van een gegronde klacht maatregelen treft die gelet op de aard van de gedraging waarover is geklaagd, passend zijn. Hij achtte het aannemelijk dat het niet mogelijk was om meteen naar aanleiding van de klacht een beslissing te nemen op het bezwaarschrift. Dit had echter wel aanleiding moeten zijn om aan verzoeker aan te geven hoe de verdere behandeling zou gaan. De onderzochte gedraging was op dit punt eveneens "niet behoorlijk."