Verzoekster nam deel aan een blokkade van een rechtbank ter gelegenheid van een protest tegen detentie van een anti-oorlogsactiviste. De politie hield onder meer verzoekster aan wegens het niet opvolgen van een ambtelijk bevel.
Verzoekster klaagde er in dit verband onder meer over dat een politieambtenaar haar tijdens haar insluiting in het politiebureau aan de haren had getrokken met het doel van haar ter identificatie een foto te maken
Artikel 8, eerste lid van de Politiewet 1993 bepaalt dat een politieambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening bevoegd is geweld te gebruiken. Blijkens het proces-verbaal van het politieoptreden had verzoekster in het politiebureau direct haar personalia gegeven.
De Nationale ombudsman overwoog dat ten tijde van de gebeurtenis geen algehele identificatie-plicht gold. Voorts waren geen andere redenen aangevoerd op grond waarvan er moest worden getwijfeld aan de opgegeven identiteit. Om die reden was er onvoldoende aanleiding om verzoek-ster ter vaststelling van haar identiteit te fotograferen waarmee inbreuk was gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. De Nationale ombudsman oordeelde dat de onderzochte gedraging niet behoorlijk was.
Voorts was verzoekster ten behoeve van het maken van de foto met kracht aan het haar getrokken. De Nationale ombudsman oordeelde dat gelet op de vaststelling dat er onvoldoende reden was om een foto te maken, er geen geweld tegen verzoekster had mogen worden gebruikt. Om die reden werd het toegepaste geweld bij het maken van de foto beschouwd als een niet te rechtvaardigen inbreuk op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam en diende het te worden afgekeurd. De Nationale ombudsman oordeelde dat de onderzochte gedraging op dit punt niet behoorlijk was.
Overige klacht:
weigering van de politieambtenaar zijn naam en dienstnummer te verstrekken.
