2005/013

Rapport

De rechtbank veroordeelde in mei 2001 bij verstek een verdachte voor zogenoemde flessentrekkerij tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en wees daarbij een door verzoekster als benadeelde partij ingediende vordering toe. Het arrondissementsparket bracht verzoekster daarvan op de hoogte, maar merkte daarbij op dat het vonnis pas ingaat nadat dit op de juiste wijze aan de verdachte is bete­kend. Omdat de veroordeelde zich kort na de uitspraak had laten uitschrijven uit het bevolkingsregister en met onbekende bestemming was vertrokken, liet de officier van justitie de veroordeelde registreren in de diverse signaleringssystemen. Op een geven moment signaleerde een van die systemen dat de veroordeelde zich op een nieuw adres had laten inschrijven. In de maanden daarna probeerde de officier van justitie tweemaal tevergeefs de mededeling van het vonnis te betekenen aan dat nieuwe van de veroordeelde bekende adres. Uiteindelijk werd het vonnis in april 2004 via de registratie in de signaleringssystemen met hulp van opspo­ringsambtenaren aan de veroordeelde betekend.

Verzoekster klaagde erover dat het parket bij de betekening van het door de rechtbank gewezen vonnis onvoldoende voortvarendheid heeft betracht.

De Nationale ombudsman overwoog dat een officier van justitie met een zekere regelmaat moet pro­beren de mededeling van een vonnis op het van de veroordeelde bekende adres te betekenen. De poging om de mededeling op dat adres te betekenen kan alleen worden gestaakt als uit feiten of omstandigheden redelijkerwijs kan worden opgemaakt dat de veroordeelde daar niet meer woonachtig is. De Nationale ombudsman stelde vervolgens vast dat de officier van justitie na die twee vergeefse pogingen de actieve betekening aan het nieuwe adres van de veroordeelde had gestaakt. Uit de akte van uitreiking die van beide pogingen waren opgemaakt bleek dat de pogingen niet waren geslaagd omdat niemand ter plaatse werd aangetroffen. De officier van justitie kon uit dat enkele gegeven redelijkerwijs niet opmaken dat de veroordeelde niet meer woonachtig was op dat van hem bekende adres. Dat de officier van justitie geen nieuwe poging meer had ondernomen om de mededeling van het vonnis aan dat nieuwe adres te betekenen, was dan ook niet juist.

Daar de mededeling van het vonnis uiteindelijk eerst meer dan een jaar na de laatste betekeningspoging via de registratie in de signaleringssystemen met hulp van opspo­ringsambtenaren aan de veroordeelde is betekend, moest worden geconcludeerd dat de officier van justitie had gehandeld in strijd met de vereiste van voortvarendheid. De Nationale ombudsman achtte de onderzochte gedraging in zoverre dan ook niet behoorlijk.

Instantie: Arrondissementsparket te Amsterdam

Klacht:

Onvoldoende voortvarendheid betracht bij betekening van een, door de rechtbank te Amsterdam, gewezen vonnis.

Oordeel:

Gegrond