2004/459

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat het bestuur van het Faunafonds, tot op het moment dat hij zich tot de Nationale ombudsman wendde (1 oktober 2003), niet adequaat heeft gereageerd op de door hem in zijn brief van 27 augustus 2002 en latere brieven aan de orde gestelde kwesties.

Beoordeling

Bevindingen

1. Verzoeker, vennoot van een expertisebureau dat voor de provinciale wildschadecommissie (hierna ook: WICO) Noord-Holland de taxaties in de provincie Noord Holland verrichtte, meldde zich op 23 januari 2002 door middel van de bij het Selectiedocument voor de aanbesteding van schadetaxaties horende invulformulieren aan bij het Faunafonds voor de niet-openbare EG-aanbesteding voor schadetaxaties van het Faunafonds en werd, tezamen met vijf andere bureaus, uitgenodigd om offerte uit te brengen (zie Achtergrond). Verzoeker voldeed aan dit verzoek op 19 maart 2002. Bij brief van 4 april 2002 deelde het bestuur van het Faunafonds verzoeker met redenen omkleed mee dat met hem geen overeenkomst tot het verrichten van faunaschadetaxaties zou worden afgesloten.

2. Bij brief van 27 augustus 2002 aan het bestuur van het Faunafonds uitte verzoeker kritiek op de aanbesteding en op het functioneren van het Jachtfonds c.q. het Faunafonds in het algemeen. Naast zijn kritiek op de aanbesteding, stelde verzoeker in zijn brief aan de orde dat ten gevolge van het onvoldoende functioneren van het Jachtfonds, c.q. het Faunafonds, in de periode 1996 - 2000 de tegemoetkomingen in Noord-Holland 20% lager hadden gelegen dan de tegemoetkomingen in Zuid-Holland en Utrecht, dat zijn bureau vanaf de zomer van 2001 diverse spoedtaxaties had moeten uitvoeren waardoor hij onnodig op kosten was gejaagd, en dat in december 2001 zonder overleg en vooraankondiging een bepaalde - volgens verzoeker niet juiste -taxatiemethode was opgelegd. Ook op dat moment was sprake van een onvoldoende functioneren, aldus verzoeker, gezien de vele klachten die hij van grondgebruikers ontving over de trage handelwijze van het Faunafonds en gezien het feit dat hij in een zaak van een cliënt van hem nog steeds in afwachting was van een reactie op zijn brief van 12 juni 2002. Verzoeker sprak het vermoeden uit dat zijn bureau niet was uitgenodigd voor een nadere toelichting op de offerte, vanwege zijn kritiek op het Faunafonds en zijn bezwaren tegen de door het Faunafonds voorgeschreven taxatiemethode.

3. Omdat verzoeker geen reactie op zijn brief ontving, rappelleerde hij schriftelijk op 14 januari 2003 waarbij hij de in zijn brief 27 augustus 2002 naar voren gebrachte kwesties opnieuw ter sprake bracht. In reactie op deze brief deelde het bestuur van het Faunafonds verzoeker bij brief van 20 januari 2003 mee dat verzoekers opmerkingen en bedenkingen ten aanzien van de taxatierichtlijnen door de besturen van het Jachtfonds en het Faunafonds met de taxateurs waren besproken en geen aanleiding hadden gegeven tot het bijstellen van de richtlijnen.

4. Verzoeker achtte de brief van het bestuur van het Faunafonds van 20 januari 2003 een onvoldoende antwoord op zijn brieven omdat hierin niet inhoudelijk was ingegaan op zijn stellingen en opmerkingen. Hij liet dit de voorzitter van het Faunafonds weten bij brief van 4 februari 2003. Daarbij stelde hij zich tevens op het standpunt dat het Faunafonds de door zijn cliënt gemaakte kosten voor een contra-expertise, bij een gegrond verklaring van het bezwaarschrift van de cliënt, diende te vergoeden.

5. Het bestuur van het Faunafonds liet verzoeker daarop bij brief van 21 februari 2003 weten dat zijn brief geen aanleiding vormde tot wijziging van het standpunt zoals vermeld in de brief van 20 januari 2003. Wat betreft verzoekers stelling betreffende de kosten voor een contra-expertise, deelde het bestuur mee dat deze kosten niet zouden worden vergoed en dat de bezwaarde deze kosten diende te verrekenen met de gemachtigde. Het bestuur beschouwde de correspondentie met verzoeker hiermee als afgedaan, zo werd in de brief gesteld.

6. Bij brief van 11 maart 2003 aan het bestuur van het Faunafonds persisteerde verzoeker in zijn opvatting dat op zijn eerdere brieven niet inhoudelijk was gereageerd en rappelleerde verzoeker in een tweetal zaken namens cliënten. Voorts stelde verzoeker dat hij had vernomen dat het taxatiebureau dat de taxaties in zijn regio uitvoert, drie taxaties uitvoert in de periode september tot mei terwijl het Faunafonds hem ten tijde van de aanbesteding had laten weten dat in deze periode sprake was van maximaal twee taxaties, namelijk één in het najaar en één in het voorjaar en dat eventueel schapengrasverlies gedurende deze periode diende te worden opgenomen in het najaars- dan wel het voorjaarsrapport.

7. Het bestuur van het Faunafonds deelde verzoeker daarop bij brief van 17 maart 2003 mee, dat verzoekers brieven voldoende waren beantwoord en dat niet meer zou worden gereageerd op brieven van verzoeker die handelden over dezelfde kwestie. Wat betreft de reactie in een zaak van een andere cliënt van verzoeker, liet het bestuur van het Faunafonds weten dat verzoekers cliënt hierover zou worden geïnformeerd door het Jachtfonds aangezien dit een zaak betrof die nog was ingediend onder vigeur van de Jachtwet. Ook verzoeker bleef bij zijn standpunt, hetgeen hij de voorzitter en secretaris van het Faunafonds telefonisch en schriftelijk liet weten in respectievelijk mei en september 2003.

Beoordeling

8. Het is een vereiste van zorgvuldigheid dat bestuursorganen op brieven van burgers adequaat reageren. Een adequate reactie betekent onder meer dat uit de brief die het bestuursorgaan aan de burger in reactie op zijn brief zendt, blijkt dat door het bestuursorgaan kennis is genomen van al hetgeen door de burger in zijn brief naar voren is gebracht en dat hierop een inhoudelijke reactie wordt gegeven, dan wel dat wordt meegedeeld waarom niet inhoudelijk wordt gereageerd.

9. In zijn brief van 27 augustus 2002 uitte verzoeker kritiek op de niet-openbare EG-aanbestedingprocedure in januari 2002 en op het functioneren van het Jachtfonds c.q. het Faunafonds in het algemeen. In het Selectiedocument voor de aanbesteding van schadetaxaties, welk document informatie bevat voor de aanmelders voor de aanbesteding, wordt onder 3.9 bepaald, dat geschillen tussen de bij de aanbestedingsprocedure betrokkenen bij uitsluiting dienen te worden voorgelegd aan de daartoe bevoegde rechter te 's-Gravenhage en dat dit dient te geschieden binnen drie maanden na de datum van gunning dan wel, indien het geschil voortvloeit uit een later gebleken omstandigheid, drie maanden nadat die omstandigheid is gebleken (zie Achtergrond). Op verzoekers kritiek op de aanbestedingsprocedure behoefde het bestuur van het Faunafonds derhalve niet inhoudelijk te reageren. Dit had verzoeker echter moeten worden meegedeeld, hetgeen niet is gebeurd.

10. De andere door verzoeker in zijn brief van 27 augustus 2002 aan de orde gestelde kwesties hadden weliswaar - mede door de manier waarop verzoeker een en ander heeft gepresenteerd in zijn brief - zijdelings te maken met de aanbestedingsprocedure, maar waren toch op zich zelf staande kwesties en hierop had dan ook door het bestuur van het Faunafonds inhoudelijk moeten worden gereageerd, dan wel had met redenen omkleed moeten worden meegedeeld waarom niet inhoudelijk werd gereageerd. De enkele mededeling in de brief van 20 januari 2003 van het bestuur van het Faunafonds dat verzoekers opmerkingen en bedenkingen ten aanzien van de taxatierichtlijnen waren besproken met de taxateurs, moet dan ook als een onvoldoende reactie op verzoekers brief van 27 augustus 2002 worden aangemerkt. Behalve kritiek op de in december 2001 voorgeschreven taxatiemethode had verzoeker immers ook het functioneren van het Jachtfonds in het verleden en het te trage functioneren van het Jachtfonds op dat moment aan de orde gesteld en hier is door het bestuur van het Jachtfonds in het geheel niet (inhoudelijk) op ingegaan.

11. Hoewel het bestuur van het Faunafonds in de brief aan verzoeker van 21 februari 2003 wél heeft gereageerd op het door verzoeker in zijn brief van 4 februari 2003 gestelde ten aanzien van de kosten voor een contra-expertise, moet ook deze brief om dezelfde reden als hiervoor vermeld, worden aangemerkt als een onvoldoende adequate reactie. De mededeling in deze brief dat het bestuur de correspondentie met verzoeker hiermee als afgedaan beschouwde, is dan ook niet terecht.

12. Ditzelfde geldt voor het gestelde in de brief van het bestuur van het Faunafonds van 17 maart 2003, terwijl bovendien in deze brief ten onrechte niet is ingegaan op hetgeen door verzoeker in zijn brief van 11 maart 2003 aan de orde was gesteld ten aanzien van het uitvoeren van drie in plaats van twee taxaties in de periode september tot en met mei. Het betrof hier immers een kwestie die door verzoeker niet eerder aan de orde was gesteld.

Concluderend moet dan ook worden geoordeeld dat het bestuur van het Faunafonds niet adequaat heeft gereageerd op de door verzoeker in zijn brief van 27 augustus 2002 en latere brieven aan de orde gestelde kwesties. De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het bestuur van het Faunafonds is gegrond.

Onderzoek

Op 1 oktober 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer T. te Castricum, met een klacht over een gedraging van het bestuur van het Faunafonds.

Nadat verzoeker nadere informatie had verstrekt, werd naar deze gedraging een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd het bestuur van het Faunafonds verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Het Faunafonds deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding tot wijziging van het verslag.

Informatieoverzicht

1. Selectiedocument voor de aanbesteding van schadetaxaties met bijlagen, januari 2002;

2. Offerte van verzoeker d.d. 19 maart 2002;

3. Brief van het bestuur van het Faunafonds aan verzoeker d.d. 4 april 2002;

4. Brief van verzoeker aan het bestuur van het Faunafonds d.d. 27 augustus 2002;

5. Brief van verzoeker aan het bestuur van het Faunafonds d.d. 14 januari 2003;

6. Brief van het bestuur van het Faunafonds aan verzoeker d.d. 20 januari 2003;

7. Brief van verzoeker aan de voorzitter van het Faunafonds d.d. 4 februari 2003;

8. Brief van het bestuur van het Faunafonds aan verzoeker d.d. 21 februari 2003;

9. Brief van verzoeker aan het bestuur van het Faunafonds d.d. 11 maart 2003;

10. Brief van het bestuur van het Faunafonds aan verzoeker d.d. 17 maart 2003;

11. Brief van verzoeker aan de voorzitter van het Faunafonds d.d. 20 mei 2003;

12. Mailwisseling tussen verzoeker en het Faunafonds op 29 en 30 september 2003;

13. Verzoekschrift aan de Nationale ombudsman d.d. 1 oktober 2003;

14. Brieven van het bestuur van het Faunafonds aan de Nationale ombudsman d.d. 20 april 2004 en 30 juli 2004;

15. Brieven van verzoeker aan de Nationale ombudsman d.d. 27 mei, 9 juli, 21 juli, 30 juli en 6 augustus 2004.

Bevindingen

Zie onder Beoordeling.

Achtergrond

Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet inwerking getreden (Wet van 25 mei 1998, Staatsblad 264). Tot dat moment gold de Jachtwet. In de Jachtwet was bepaald dat er provinciale wildschadecommissies (WICO) waren alsmede een Jachtfonds. Landbouwers konden zich tot WICO wenden als zij schade aan gewassen hadden geleden die was aangericht door bejaagbaar of onbejaagbaar wild. De WICO onderzocht de melding en gaf, als de schade was veroorzaakt door onbejaagbare diersoorten, de landbouwer het advies zich tot het Jachtfonds te wenden voor een tegemoetkoming in de schade. Jaarlijks vroegen tussen de 2500-3000 landbouwers zo'n tegemoetkoming in de schade aan. De melding van de schade diende schriftelijk te worden ingediend bij de provinciale WICO die ter plaatse een onderzoek instelde en opdracht gaf aan een taxatiebureau om de schade te taxeren. Verspreid over het land was sprake van een vijftal taxatiebureaus die voornoemde schades taxeerden.

Na de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet op 1 april 2002, kunnen grondgebruikers een tegemoetkoming in de schade door beschermde inheemse diersoorten aanvragen bij het Faunafonds. De Jachtwet is daarbij grotendeels komen te vervallen en de provinciale zijn WICO's opgeheven. De bepalingen over het Jachtfonds zijn nog van kracht om het bestuur van het Jachtfonds in staat te stellen de lopende verzoekschriften (waaronder bezwaar- en beroepschriften) af te handelen.

De Flora- en faunawet is gefaseerd in werking getreden. Ter voorbereiding op de inwerkingtreding van de wet en om de uitvoering van het takenpakket van het Faunafonds mogelijk te maken, zijn bij Koninklijk Besluit van 5 februari 1999 (Staatsblad 1999, 264) een aantal bepalingen betreffende het Faunafonds al per 2 juli 1999 in werking getreden. In januari 2002 heeft het bestuur van het Faunafonds door middel van een niet-openbare EG-aanbestedingsprocedure taxatiebureaus in de gelegenheid gesteld in te schrijven op toekomstige schadetaxaties van het Faunafonds. Na een voorinschrijving zijn zes gegadigden uitgenodigd offerte uit te brengen.

In het Selectiedocument voor de aanbesteding van schadetaxaties, welk document informatie bevat voor de aanmelders voor de aanbesteding en in welk document taxateurs worden uitgenodigd om door middel van de bijbehorende invulformulieren een schriftelijke aanmelding te doen, wordt onder 3.9. het volgende bepaald:

Beslechting van geschillen

Ieder geschil tussen de bij de aanbestedingsprocedure betrokkenen dat ontstaat naar aanleiding van deze aanbestedingsprocedure, zal bij uitsluiting zal worden voorgelegd aan de daartoe bevoegde rechter te 's Gravenhage.

Onder betrokkenen wordt tevens verstaan een vereniging van ondernemers met volledige rechtsbevoegdheid die zich ten doel stelt zowel de collectieve als de individuele belangen van haar leden te behartigen.

Een betrokkene die een geschil aanhangig wenst te maken, dient dit niet later dan drie maanden na de datum van gunning van de opdracht aanhangig te maken, tenzij het geschil voortvloeit uit een omstandigheid, welke eerst na verloop van die periode is gebleken. In dit laatste geval gaat de termijn in op de dag dat de desbetreffende omstandigheid is gebleken.“

Instantie: Faunafonds

Klacht:

Niet adequaat gereageerd op in brieven van verzoeker aan de orde gestelde kwesties.

Oordeel:

Gegrond