Verzoekster, een consultancybureau participerend in een consortium, klaagt erover dat het Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (RWS) onzorgvuldig jegens haar heeft gehandeld in het kader van het innovatieprogramma “Weg naar de Toekomst” door:
1. tijdens manifestaties op 10 april en 5 juli 2001 op het publicatiebord te vermelden dat het consortium niet voor de zogenoemde bestekfase was geselecteerd, terwijl het consortium bij brief van 31 januari 2001 wel was geselecteerd;
2. tijdens de manifestatie van 10 april 2001 bij een mondelinge presentatie mee te delen dat het consortium wegens interne planningsproblemen niet was geselecteerd, terwijl de planningsproblemen te wijten waren aan RWS;
3. buiten medeweten van het consortium de opdracht voor de bestekfase heeft gegund aan een ander bedrijf, terwijl de opdracht reeds was gegeven aan het consortium;
4. op het verzoek van 26 april 2001 van onder andere verzoekster om een gesprek over de wijze waarop de selectieprocedure had plaatsgevonden te reageren met de mededeling bij brief van 4 mei 2001 dat de brief ter afhandeling in handen van juristen van RWS was gesteld;
5. blijkens een telefonisch onderhoud tussen 4 mei en 8 juni 2001 op het voornoemde verzoek van 26 april 2001 pas te willen ingaan wanneer het consortium de brief zou intrekken, omdat deze een schadeclaim zou bevatten;
6. tijdens een gesprek op 13 juli 2001 bij monde van een met naam genoemde ambtenaar mee te delen dat als het consortium “zo door zou gaan er in de toekomst nooit meer opdrachten van RWS te verwachten waren”, of woorden van gelijke strekking.
Voorts klaagt verzoekster erover dat RWS bij brief van 12 augustus 2002 het verzoek om een tegemoetkoming in de door het consortium gemaakte kosten heeft afgewezen.
Verder klaagt verzoekster erover dat RWS haar klacht van 14 augustus 2002 over het voorgaande, zoals op 15 oktober 2002 door de Nationale ombudsman doorgezonden, niet heeft behandeld. In dit verband klaagt verzoekster er tevens over dat, nadat RWS zich eind 2002 alsnog bereid toonde de klacht in behandeling te nemen, ook dit niet tot een afhandeling heeft geleid.
Beoordeling
1. Inleiding
1. In het kader van het innovatieprogramma Wegen naar de Toekomst (WnT) schreef het Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (RWS) in 2000 de prijsvraag Ritsen met elektronisch gidsen uit. De prijsvraag maakte onderdeel uit van het project Slim wegdek, Ritsen met elektronisch gidsen. Geïnteresseerden werden opgeroepen om ontwerpen in te sturen die konden leiden tot een zogenoemd Slim Wegdek.
Naar aanleiding van de prijsvraag werd door RWS een brochure verspreid. In de brochure was onder meer een planning opgenomen voor de ontwerpfase, de bestek- of gedragsonderzoeksfase en de realisatiefase (zie Achtergrond, onder 3.).
2. Verzoekster, een consultancybureau, participeerde in een consortium dat deelnam aan de prijsvraag. Het consortium leverde medio januari 2001 een ontwerp aan voor de prijsvraag.
3. Bij brief van 31 januari 2001 deelde RWS het consortium mee dat het was geselecteerd voor de zogenoemde bestek- of gedragsonderzoeksfase (fase 2). In deze fase dienden de geselecteerden in de periode februari tot en met mei 2001 hun globale ontwerp in overleg met RWS uit te werken tot een gedetailleerd bestek. Ten behoeve van een rijsimulatieproef hadden de geselecteerden tot 1 maart 2001 de tijd aanvullende informatie te verstrekken.
4. Bij brief van 8 februari 2001 informeerde ambtenaar X van RWS het consortium over een te houden startbijeenkomst bij de Rijksuniversiteit Groningen. Het consortium kreeg een contactpersoon op de universiteit toegewezen en werd verzocht met RWS contact op te nemen over een datum voor de bijeenkomst.
5. Naar aanleiding van een verzoek van het consortium vond op 1 maart 2001 een gesprek plaats over de kosten en investeringen in fase 2.
6. Naar aanleiding van het gesprek deelde het consortium RWS bij brief van 9 maart 2001 mee dat zij binnen de vigerende randvoorwaarden van Wegen naar de Toekomst mogelijkheden had gevonden om (toch) door te gaan met fase 2. Wel zag het consortium zich genoodzaakt de planning aan te passen, waarbij zij de levertijden van diverse componenten en de “inmiddels flink verschoven” startdatum in overweging nam. In deze planning, zo deelde het consortium verder mee, was de koppeling tussen de rijsimulator en de simulaties ten behoeve van de resolutie en positionering van de sensoren komen te vervallen en de simulaties met betrekking tot de regelalgoritmen verschoven naar de derde fase. Het consortium sprak in de slotzin de hoop uit dat RWS zich met de aanpassing van de planning zou kunnen verenigen.
7. Bij brief van 20 maart 2001 deelde RWS het consortium mee dat de inzending van het consortium in de aangepaste vorm niet langer voldeed aan de beoordelings- en selectiecriteria, zoals die bij de selectie van de inzendingen waren gehanteerd. RWS verwees op dit punt naar de voorwaarden die in de brochure en de “Nota van Inlichtingen” (zie Achtergrond, onder 4.) waren vastgelegd. De voorgestelde aanpassingen achtte RWS niet acceptabel.
RWS verzocht het consortium zo spoedig mogelijk (uiterlijk 26 maart 2001) te laten weten of het alsnog onder de voorwaarden uit de brochure bereid was fase 2 uit te voeren. Na 26 april 2001, als RWS geen bericht van het consortium had ontvangen, achtte RWS zich vrij een ander consortium te nomineren.
8. Bij brief van 22 maart 2001 verzocht het consortium RWS om een oplossing voor het gerezen probleem. Het consortium stelde zich op het standpunt dat het door keuzes en problemen van de kant van RWS gedwongen was om concessies te doen waar het als bedrijf niet achter kon staan. Het consortium voerde aan dat RWS in het voortraject had aangegeven dat geld geen probleem zou hoeven zijn, maar vervolgens had aangegeven dat extra geld op geen enkele manier beschikbaar kon zijn onder verwijzing naar de brochure Ritsen met elektronische gidsen. Hierdoor was het consortium de mogelijkheid ontnomen op zoek te gaan naar andere geldbronnen. Voorts voerde het aan dat zijn aanbieding was gebaseerd op een start van de tweede fase begin februari, maar dat door vertraging bij RWS nu op zijn vroegst pas eind maart een start kon worden gemaakt. Verder voerde het aan dat de levertijd van de verschillende componenten lang is en dat het dit had meegedeeld in de aanbieding, maar dat niettemin de opdracht was verstrekt.
Het consortium deelde tot slot mee dat het vasthield aan de gegunde opdracht.
9. Bij brief van 28 maart 2001 deelde RWS het consortium in reactie op hetgeen het had opgemerkt over de gunning van de opdracht mee, dat aan het consortium geen opdracht was gegund, maar dat het geselecteerd was voor de tweede fase.
10. Op 5 april 2001 vond een bespreking plaats tussen RWS en het consortium, waarin het consortium werd meegedeeld dat een ander bedrijf was genomineerd.
11. Op 10 april 2001 vond in het kader van de prijsvraag een door RWS georganiseerde manifestatie plaats waarop de geselecteerden bekend werden gemaakt. De geselecteerden stonden op borden vermeld. Tijdens de manifestatie maakte RWS bekend dat het consortium wegens “planningsproblemen” niet was geselecteerd.
12. Bij brief van 26 april 2001 klaagde het consortium over de gang van zaken tijdens de selectieprocedure. Het verweet RWS onzorgvuldig te hebben gehandeld en verzocht om een vergoeding van de door hem geleden schade. Tevens verzocht het RWS om een gesprek.
13. Bij brief van 4 mei 2001 deelde RWS het consortium mee dat was besloten de behandeling van de brief van 26 april 2001 in handen te leggen van de juridische afdeling.
14. Op 8 juni 2001 liet het consortium RWS weten dat de brief van 26 april 2001 niet moest worden gelezen als claim, maar als een verzoek tot een gesprek met de leidinggevenden van het pilotteam.
15. Op 5 juli 2001 vond wederom een manifestatie plaats in het kader van de prijsvraag Ritsen met elektronisch gidsen. Op borden stonden de namen van de geselecteerden vermeld.
16. Op 13 juli 2001 vond een gesprek plaats tussen de ambtenaren Y en Z van RWS en de heren Kn., V. en G. van het consortium. De tussen RWS en het consortium gerezen problemen werden besproken.
17. Bij brief van 5 juli 2002 deelde het consortium RWS mee welke inspanningen met betrekking tot de opdracht voor Slim Ritsen met Elektronische Gidsen het had verricht. Voor een onderbouwing van de onkostenvergoeding, zo deelde het consortium mee, stelde het de desbetreffende server gedurende meerdere dagen ter beschikking, om zo de grondslag van de onkostenvergoeding te bepalen. Voor het bepalen van de exacte data kon RWS contact opnemen met de heer G. van het consortium.
18. In reactie op het verzoek deelde RWS het consortium bij brief van 12 augustus 2002 mee dat naar aanleiding van de briefwisseling eind 2001 in goed overleg was besloten om over de gang van zaken rondom de prijsvraag van het project Slim Wegdek te praten. In het gesprek dat was gevoerd was, op basis van het aangevoerde verzoek tot onkostenvergoeding, de afspraak gemaakt dat het verzoek uitsluitend in overweging kon worden genomen indien het consortium een onderbouwde specificatie van de geleverde inspanningen zou opstellen. De voornoemde specificatie diende vergezeld te gaan van tijdsverantwoording voor de activiteiten van de ontwerpfase, de bewijsstukken daarvan en de bijbehorende tussenproducten. De brief van 5 juli 2002 beschouwde RWS niet als een voldoende onderbouwing en het voorstel te komen kijken in de server niet conform de afspraken. RWS zag geen enkel aanknopingspunt om tot betaling van een eventuele onkostenvergoeding te kunnen overgaan en beschouwde de kwestie inzake een mogelijke onkostenvergoeding, in overweging nemend dat het consortium meer dan een half jaar de tijd had gekregen om een passende onderbouwing te verzorgen, als afgedaan.
2. Ten aanzien van het optreden in het kader van de prijsvraag
1. Van een bestuursorgaan mag worden verwacht dat het de juiste en volledige informatie aan burgers verstrekt.
2. In reactie op de klacht dat RWS het consortium op de manifestaties van 10 april 2001 en 5 juli 2001 niet als één van de geselecteerden op de publicatieborden heeft vermeld deelde de minister van Verkeer en Waterstaat mee, dat het consortium op 10 april 2001 wel op het bord was vermeld, maar niet als één van de geselecteerden. RWS was uitgegaan van consortia die de tweede fase in zijn geheel zouden doorlopen en dat was met het consortium waarvan verzoekster deel uitmaakte niet het geval geweest. Op 5 juli 2001, toen het criterium `geselecteerd' strikter was gehanteerd, had het consortium wel als geselecteerde vermeld gestaan.
3. Volgens verzoekster was het consortium tot twee keer toe niet als één van de geselecteerden op de publicatieborden vermeld.
4. Nu RWS het consortium tijdens een gesprek op 5 april 2001 had meegedeeld dat een ander consortium in zijn plaats voor fase 2 was geselecteerd, en het consortium dus vanaf dat moment niet meer als geselecteerde werd aangemerkt, kan niet worden gezegd dat de informatie die RWS op de manifestatie van 10 april 2001 aan de deelnemers verstrekte niet juist was. Ook van onvolledige informatieverstrekking door RWS was geen sprake, nu het consortium wel op het publicatiebord stond vermeld.
In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.
5. Ten aanzien van de wijze waarop het consortium op de manifestatie van 5 juli 2001 op het publicatiebord stond vermeld lopen de lezing van verzoeker en de lezing van de minister uiteen. Omdat geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd of gebleken, die de ene lezing meer aannemelijk maken dan de andere, onthoudt de Nationale ombudsman zich van een oordeel op dit punt.
6. In reactie op de klacht dat RWS tijdens de manifestatie van 10 april 2001 tijdens een presentatie heeft meegedeeld dat het consortium wegens interne planningsproblemen niet was geselecteerd (terwijl de planningsproblemen volgens verzoeker te wijten waren aan RWS), deelde de minister mee dat RWS ruime aandacht had besteed aan de formulering en dat na rijp beraad was besloten dat de omschrijving `wegens interne planningsproblemen' de meest passende was en het minst schadelijk voor het consortium.
7. In reactie op het standpunt van de minister deelde verzoekster mee dat de planning zoals opgesteld door RWS voor de realisatie van het project zeer kritisch was geweest. Zij wees er in dit verband op dat de bestekfase (fase 2) en de realisatiefase (fase 3) uiteindelijk met respectievelijk ruim zes maanden en achttien maanden vertraging waren afgerond. Volgens verzoekster had de minister onderkend dat de planning kritisch was en was men destijds voornemens daar soepel mee om te gaan. Die soepelheid was echter niet betracht ten aanzien van het consortium. Integendeel, RWS had zich met betrekking tot het aanhouden van de planning uit de brochure onwrikbaar getoond, ook toen het aanhouden van de planning door toedoen van RWS volstrekt onmogelijk was geworden.
Naar aanleiding van een vraag van de Nationale ombudsman deelde verzoekster nog mee dat er een relatie had bestaan tussen de vertraging en de (door het consortium aangekaarte) financiële kwestie.
8. De mededeling van RWS dat het consortium wegens `interne planningsproblemen' niet (meer) was geselecteerd, was niet geheel conform de feitelijke gang van zaken. Immers, de directe aanleiding voor het beëindigen van de relatie was de omstandigheid dat het consortium (nadat aan zijn verzoek om extra geld voor de uitvoering van het project ter beschikking te stellen geen gevolg was gegeven) zijn oorspronkelijke offerte - op basis waarvan het voor fase 2 was geselecteerd - had gewijzigd. De planningsproblemen die waren ontstaan als gevolg van het zoeken naar een oplossing voor de door het consortium aan de orde gestelde financiële kwestie, waren in zoverre een bijkomstigheid.
Dat, zoals verzoekster stelt, de planningsproblemen te wijten waren aan RWS kan op basis van de feiten niet worden geconstateerd. In zoverre waren de gekozen bewoordingen niet onjuist.
Om onnodige schade voor verzoekster te vermijden, had het echter de voorkeur verdiend te volstaan met de mededeling dat inmiddels een ander bedrijf was geselecteerd, zonder daarbij in te gaan op de redenen die aanleiding hadden gevormd voor de beslissing het consortium niet in aanmerking te laten komen voor deelname.
In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
9. In reactie op de klacht dat RWS buiten medeweten van het consortium de opdracht voor fase 2 heeft gegund aan een ander bedrijf, terwijl de opdracht reeds gegeven was aan het consortium, deelde de minister mee dat dit feitelijk onjuist was. Er was in die fase van het project geen opdracht verleend aan enig consortium. Met de brief van 20 maart 2001 waren de verplichtingen jegens het consortium beëindigd.
10. In reactie op het standpunt van de minister deelde verzoekster mee dat volgens de brochure selectie voor fase 2 betekent het verlenen van een opdracht om een gedetailleerd bestek te maken in ruil voor een gedeeltelijke betaling en een grote kans op gunning voor de realisatiefase. Naar haar mening was sprake van een overeenkomst tussen RWS en het consortium. Ontbinding van de overeenkomst had enkel in onderling overleg of door de rechter kunnen plaatsvinden, aldus verzoekster.
11. Ingevolge artikel 7:400, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de overeenkomst van opdracht de overeenkomst waarbij de ene partij, de opdrachtnemer, zich jegens de andere partij, de opdrachtgever, verbindt anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden te verrichten die in iets anders bestaan dan het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard, het bewaren van zaken, het uitgeven van werken of het vervoeren of doen vervoeren van personen of zaken. Ingevolge artikel 7:408, eerste lid, van het BW kan de opdrachtgever de overeenkomst te allen tijde opzeggen (zie Achtergrond, onder 1.).
12. Gelet op artikel 7:400, eerste lid, BW kan verzoekster worden gevolgd in haar standpunt dat sprake was van een (overeenkomst tot) opdracht van RWS aan de geselecteerden. De opdracht bestond eruit dat het consortium het door hem ingediende ontwerp (neergelegd in de offerte) binnen een bepaalde termijn nader zou uitwerken tot een bestek, onder de voorwaarden zoals gesteld in de brochure Slim Wegdek. In ruil daarvoor stelde RWS geld en middelen ter beschikking.
Verzoekster kan echter niet worden gevolgd in haar stelling dat de (overeenkomst tot) opdracht enkel in onderling overleg of door de rechter had kunnen worden beëindigd. Artikel 7:408, eerste lid, van het BW bepaalt immers dat de opdrachtgever de overeenkomst te allen tijde kan opzeggen. Er is niet gebleken van omstandigheden die dit anders zouden maken nu RWS een overheidsorgaan is.
In het onderhavige geval zegde RWS de overeenkomst op, toen het consortium niet wenste terug te komen op de bij brief van 9 maart 2001 voorgestelde aanpassingen in de wijze waarop het ontwerp nader zou worden uitgewerkt tot een bestek. Nu deze aanpassing een significant verschil opleverde met de oorspronkelijke offerte (en de in de brochure gestelde voorwaarden) kon RWS in alle redelijkheid besluiten de overeenkomst op te zeggen. Dit laat echter onverlet dat RWS dit ook zonder deze reden had kunnen doen.
Gelet hierop alsmede op het feit dat het consortium tijdens een bespreking op 5 april 2001 was meegedeeld dat een ander consortium in zijn plaats was genomineerd, kan verzoekster niet worden gevolgd in haar klacht op dit punt.
In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.
13. In reactie op de klacht dat RWS op het bij brief van 26 april 2001 neergelegde verzoek van het consortium om een gesprek over de wijze waarop de selectieprocedure had plaatsgevonden, had gereageerd met de mededeling dat de brief in handen van juristen van RWS was gesteld, deelde de minister mee dat het binnen de RWS-organisatie gebruikelijk is juridisch advies in te winnen indien in brieven wordt gesproken van een tegemoetkoming in de geleden en immateriële schade. Er was volgens de minister in feite sprake geweest van een schadeclaim. Dat in een latere brief de strekking van de brief van 26 april 2001 was genuanceerd deed daaraan volgens de minister niet af.
14. Van een bestuursorgaan mag worden verwacht dat het aan hem gerichte brieven adequaat verwerkt, en zodanig afhandelt dat voldoende recht wordt gedaan aan hetgeen door de deelnemer in zijn of haar brief wordt verzocht.
Gelet op de inhoud van de brief van 26 april 2001 is het niet onbegrijpelijk dat RWS de brief ter advisering in handen heeft gesteld van de juridische afdeling. Immers de strekking van de brief is dat er schade was geleden en dat hieraan op één of andere wijze tegemoet moet worden gekomen. Dat in de slotzin van de brief wordt verzocht om een gesprek, doet hieraan niet af.
In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.
15. In reactie op de klacht dat RWS pas op het in de brief van 26 april 2001 gedane verzoek om een gesprek heeft willen ingaan wanneer die brief zou worden ingetrokken, deelde de minister mee dat tijdens een informeel overleg tussen ambtenaar Z van RWS en de heer K. van het consortium afspraken waren gemaakt die moesten leiden tot een spoedige en bevredigende afwikkeling van de zaak. Het consortium zou onder overlegging van bewijsstukken een verzoek tot vergoeding voor de verrichte inspanningen indienen bij RWS. Vervolgens zou RWS op grond van de bewijsstukken naar redelijkheid een voorstel over de hoogte van deze vergoeding aan het consortium voorleggen. De claim, zo deelde de minister verder mee, stond aan deze transactie in de weg en was daarom door het consortium ingetrokken.
16. In reactie op het standpunt van de minister deelde verzoekster mee dat RWS pas over een afwikkeling had willen praten als het consortium de claim zou intrekken. Naar haar mening had de claim geen beletsel moeten zijn om tot een schikking te komen.
17. Uit hetgeen verzoekster heeft aangevoerd kan niet worden opgemaakt dat RWS enkel op het verzoek om een gesprek wilde ingaan als de schadeclaim door het consortium zou worden ingetrokken. Vaststaat dat het consortium RWS bij brief van 8 juni 2001 heeft meegedeeld dat de brief van 26 april 2001 niet moest worden opgevat als een schadeclaim maar als een verzoek om een gesprek. Nu er geen aanwijzingen zijn voor het tegendeel acht de Nationale ombudsman het aannemelijk dat het consortium de schadeclaim uit eigen beweging heeft ingetrokken.
In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.
18. In reactie op de klacht dat ambtenaar Z van RWS tijdens een gesprek op 13 juli 2001 heeft gezegd dat als het consortium “zo door zou gaan er in de toekomst nooit meer opdrachten van RWS te verwachten waren” of woorden van gelijke strekking, deelde de minister mee dat er in het gesprek door beide partijen over en weer duidelijke taal is gesproken over de verwachtingen jegens elkaar en het verloop van het proces tot dan toe. Dit gesprek was door partijen ook belegd om de lucht te klaren en te zoeken naar aanknopingspunten om de situatie tot een voor beide acceptabele afronding te brengen. De minister was van mening dat verzoeker een eenzijdig beeld had geschetst van de duidelijke taal die over en weer is gesproken.
19. De betrokken ambtenaar, die destijds als interim-manager betrokken was bij het project Wegen naar de Toekomst, deelde in reactie op de klacht mee dat hij de betrokkenen vóór het gesprek op 13 juli 2001 nooit eerder had ontmoet. De heer G. van het consortium had het gesprek naar zijn mening zeer vijandig geopend en had een aantal beschuldigingen en insinuaties geuit over de bij het gesprek aanwezige vertegenwoordigers van RWS en de hele overheid. Volgens de betrokken ambtenaar had hij de heer G. vervolgens verteld dat dit geen normale manier van doen was om een gesprek te starten en geen positieve bijdrage leverde aan een toekomstige samenwerking tussen hem en RWS. Volgens Z was dit één opmerking geuit in de totale context van het gesprek, dat daarna weer een normaal karakter had gekregen. De opmerking was bedoeld als procesopmerking om iedereen weer tot normaal overleg te krijgen. Dat deze ene opmerking nu geïsoleerd uit het gesprek werd gehaald, achtte Z onredelijk en buiten proporties. Om een volledig beeld te krijgen moesten ook de opmerkingen van de heer G. in ogenschouw worden genomen.
20. Daarnaar gevraagd deelde ambtenaar Y, destijds programmamanager/themaleider van het project Wegdek van de Toekomst, met betrekking tot het gesprek van 13 juli 2001 nog mee dat de woorden van Z slechts waren gericht tot de heer G. en niet tot de overige aanwezigen van het consortium. Volgens Y had de heer G. met overslaande stem gesproken.
Voor het overige kwam zijn versie van de gebeurtenissen overeen met de verklaring van Z.
21. In reactie op het standpunt van de minister en de verklaringen van Y en Z deelde verzoekster mee dat het goed mogelijk was dat de heer G. vijandig was overgekomen, aangezien daarvoor ook alle reden was. Zij zag geen aanleiding te veronderstellen dat de opmerkingen van G. insinuerend waren geweest. Eerder hadden de opmerkingen betrekking gehad op feiten die door hun aard, zo meende zij, een beschuldigende indruk hebben kunnen gemaakt op Z.
Dat de opmerking van Z in de gegeven context slechts een procesopmerking was geweest, wees verzoekster van de hand. Naar haar mening was de opmerking, welke gericht was tegen alle leden van het consortium, bedoeld om het resultaat van het schikkingsproces te beïnvloeden.
22. Vanuit een oogpunt van professionaliteit mag van ambtenaren worden verwacht dat zij in hun contacten met burgers hun bewoordingen zorgvuldig kiezen.
Hoewel de Nationale ombudsman het gelet op de afgelegde verklaringen aannemelijk acht dat tijdens het gesprek door (een aantal van) de aanwezigen over en weer stevige woorden zijn geuit, kan de precieze strekking van de door Z geuite woorden niet worden vastgesteld. De verklaringen omtrent de strekking lopen daarvoor te zeer uiteen. Nu ook niet is gebleken van omstandigheden die maken dat de ene verklaring aannemelijker is dan de andere, onthoudt de Nationale ombudsman zich op dit punt van een oordeel.
3. Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding
1. Klachten over afwijzingen van verzoeken om schadevergoeding worden door de Nationale ombudsman op terughoudende wijze beoordeeld. Alleen wanneer bij een afwijzende beslissing naar het oordeel van de Nationale ombudsman de aanspraak van betrokkene op schadevergoeding, gezien de gronden waarop deze aanspraak berust, zo evident juist is dat het betrokken bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn afwijzende besluit heeft kunnen komen, wordt dat besluit tot weigering van de gevraagde schadevergoeding aangemerkt als een niet-behoorlijke gedraging. In de overige gevallen gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat het in beginsel vrijstaat aan het betrokken bestuursorgaan om te betwisten dat het gehouden is tot het vergoeden van de gestelde schade (zie Achtergrond, onder 5.).
2. In reactie op de klacht dat RWS het verzoek om een tegemoetkoming in de door het consortium gemaakte kosten heeft afgewezen, deelde de minister mee dat het gebruikelijk is dat degene die een verzoek om schadevergoeding indient, aantoont welke werkzaamheden hij heeft verricht. In verband met de door de accountant vereiste rechtmatigheid van betaling was afgesproken dat uitsluitend tot een vergoeding zou worden overgegaan nadat door het consortium fysieke bewijsstukken van de verrichte inspanningen waren overgelegd. Volgens de minister was het consortium bij herhaling verzocht deze bewijsstukken te leveren. In plaats daarvan, zo deelde de minister mee, werden computeruitdraaien met uitgevoerde activiteiten uit het tijdregistratiesysteem voorgelegd, waaruit RWS dan maar zelf moest opmaken wat de aan het project gerelateerde activiteiten waren. Als gevolg van het ontbreken van de gevraagde bewijsstukken ontbrak bij RWS de grond voor een rechtmatige betaling van eventuele inspanningen door het consortium. De bereidheid bestond, en bestaat, volgens de minister echter wel degelijk.
3. In reactie op het standpunt van de minister deelde verzoekster mee dat op 5 juli 2002 geen sprake was geweest van een claim als zodanig, maar van een schikkingsregeling in verband met het verbreken van een overeenkomst door RWS. Deze schikkingsovereenkomst was niet door RWS nagekomen, terwijl het schikkingsvoorstel volgens verzoeker van het consortium uitermate schappelijk was.
4. Gezien het onder 2.12 vermelde oordeel van de Nationale ombudsman dat RWS gelet op artikel 7:400, eerste lid, BW de overeenkomst tussen hem en het consortium kon beëindigen, alsmede gelet op de omstandigheid dat RWS niet zozeer de afspraken omtrent een eventuele vergoeding niet is nagekomen, maar dat de benodigde onderbouwing van het verzoek door het consortium ontbrak, is de Nationale ombudsman van oordeel dat RWS in redelijkheid heeft kunnen komen tot een afwijzing van het verzoek om een tegemoetkoming in de schade van het consortium.
De onderzochte gedraging is behoorlijk.
4. Ten aanzien van de wijze waarop de klacht is afgehandeld
1. Ingevolge artikel 9:11 van de Algemene wet bestuursrecht (zie Achtergrond, onder 2.) moet een bestuursorgaan een klacht afhandelen binnen zes weken of - indien een persoon of commissie is belast met de beoordeling en advisering over de klacht - binnen tien weken na ontvangst van het klaagschrift. Na daartoe gedane schriftelijke mededeling aan de klager en aan degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft, kan het bestuursorgaan de afhandeling voor ten hoogste vier weken verdagen.
2. In reactie op de klacht deelde de minister mee dat de klacht naar aanleiding van de brief van de Nationale ombudsman van 13 januari 2003 was onderzocht en dat daarbij was gebleken dat de zaak zowel bij verzoekster als bij RWS emotioneel zeer geladen was. Om die reden was, met instemming van alle partijen, geprobeerd in afzonderlijke gesprekken de emotionele lading te verminderen teneinde een bemiddelingsvoorstel te kunnen doen. Dit was gebeurd, maar de standpunten van partijen lagen te ver uit elkaar om tot overeenstemming te kunnen komen. Dit was ook door RWS en verzoekster aan de Nationale ombudsman meegedeeld.
3. Dat RWS en het consortium nadat de Nationale ombudsman op 13 januari 2003 een onderzoek naar de klacht van verzoekster had ingesteld, hebben getracht tot een oplossing van het conflict te komen, laat onverlet dat RWS de klacht zoals deze op 13 augustus 2002 bij de Nationale ombudsman was ingediend en op 15 oktober aan RWS was doorgestuurd, niet heeft afgehandeld. Immers na een bevestiging van ontvangst van de doorgezonden klacht (op 30 oktober 2002 aan de Nationale ombudsman en op 21 november 2002 aan verzoekster) heeft RWS de klacht niet (binnen de daarvoor gestelde termijn) afgehandeld. Dit is niet juist.
In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
4. Nadat RWS zich eind 2002 alsnog bereid had getoond de klacht in behandeling te nemen, heeft RWS geprobeerd om door middel van onderhandelingen alsnog tot een ook voor verzoekster bevredigende oplossing te komen. In het kader van de informele behandeling van klachten, is dit geoorloofd, mits na afronding daarvan wordt vastgesteld dat de klacht daardoor naar tevredenheid van de klager is behandeld, dan wel, indien dit niet het geval blijkt, de behandeling formeel wordt voortgezet. In het onderhavige geval had de behandeling, nu verzoeker met het resultaat van de onderhandelingen niet tevreden was, formeel dienen te worden voortgezet. Echter in dit geval, nu verzoeker zich terstond tot de Nationale ombudsman had gewend en de Nationale ombudsman een onderzoek had ingesteld, kon van RWS niet worden verwacht dat deze alsnog over zou gaan tot formele klachtbehandeling conform hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht.
In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (RWS), die wordt aangemerkt als een gedraging van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, is niet gegrond, behalve ten aanzien van de mededeling tijdens de manifestatie van 10 april 2001 dat het consortium wegens interne planningsproblemen niet was geselecteerd, en het niet afhandelen van verzoeksters klacht zoals deze op 15 oktober 2002 door de Nationale ombudsman was doorgezonden: op deze punten is de klacht gegrond. Ten aanzien van de wijze waarop het consortium tijdens de manifestatie van 5 juli 2001 op het publicatiebord stond vermeld, en ten aanzien van de strekking van de woorden van ambtenaar Z tijdens het gesprek op 13 juli 2001, onthoudt de Nationale ombudsman zich van een oordeel.
Onderzoek
Op 16 juni 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van A. b.v. te D., ingediend door de heer Gp., met een klacht over een gedraging van Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (RWS).
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Verkeer en Waterstaat, werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de minister van Verkeer en Waterstaat verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.
Tevens werd verzoekster en de minister een aantal specifieke vragen gesteld.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De reacties van verzoeker en van de minister gaven geen aanleiding het verslag te wijzigen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. In het kader van het innovatieprogramma Wegen naar de Toekomst (WnT) schreef het Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (RWS) in 2000 de prijsvraag Ritsen met elektronisch gidsen uit. De prijsvraag maakte onderdeel uit van het project Slim wegdek, Ritsen met elektronisch gidsen. Geïnteresseerden werden opgeroepen om ontwerpen in te sturen die kunnen leiden tot een zogenoemd Slim Wegdek. Op 15 november 2000 werd een informatiebijeenkomst gehouden.
2. Medio januari 2001 leverde het consortium waarvan verzoekster deel uitmaakte, in het kader van de prijsvraag een ontwerp aan voor Slim wegdek. De offerte bevatte onder meer een kostenraming en een tijdschema voor de bestekfase.
3. Bij brief van 31 januari 2001 deelde ambtenaar X van RWS het consortium onder meer het volgende mee:
“Namens het Themateam Wegdek van de Toekomst en het Pilotteam Slim Wegdek, heb ik het genoegen u te mogen feliciteren met de selectie van uw inzending voor de volgende projectfase van "Ritsen met elektronische gidsen".
De deskundigen in het Pilotteam Slim Wegdek hebben 6 inzendingen beoordeeld volgens de criteria, zoals beschreven in de brochure Slim Wegdek en de aanvullende Nota van Inlichtingen. Uw inzending behoorde daarbij tot de twee geselecteerden voor deelname aan de volgende fase in het Pilotproject.
Wij hopen in samenwerking met u in de tweede fase van het project, die nu van start gaat, voldoende gegevens te kunnen vergaren om een beoordeling en selectie voor de derde fase ten aanzien van de haalbaarheid van uitvoering in de praktijk mogelijk te maken. Wij verzoeken u voor fase 2 uw medewerking te verlenen aan het verschaffen van de juiste (aanvullende) input gegevens voor het realiseren van een rijsimulatie, die op kosten van Rijkswaterstaat door de Rijksuniversiteit Groningen met uw systeem zal worden uitgevoerd.
Binnenkort zullen wij u verder informeren over de voorwaarden waaraan het door u te leveren bestek in fase 2 moet voldoen.”
4. Bij brief van 8 februari 2001 deelde X het consortium onder meer het volgende mee:
“Vooruitlopend op een startbijeenkomst bij de Rijksuniversiteit Groningen (RUG; N.o.), waarvoor wij een aantal mogelijke data gevraagd hebben, zenden wij de eerste reactie van de RUG. In het vervolgtraject na de startbijeenkomst kunt u rechtstreeks met de RUG communiceren over de invulling van uw inzending voor “Ritsen met elektronisch gidsen”.
Wij hopen de komende weken een datum met u te kunnen afspreken voor de startbijeenkomst, waarbij ook een delegatie van het RWS pilotteam aanwezig zal zijn. Wij stellen ons op als regisseur en toehoorder, maar gaan niet in op de details van de invulling van de rijsimulatie die wij van uw verwachten. Wij bewaken het proces en de randvoorwaarden zoals die in de brochure Slim Wegdek en de Nota van Inlichtingen (behorende bij de informatiebijeenkomst van 15 november 2000; N.o.) zijn verwoord.
Uw contactpersoon bij de RUG wordt de heer (…), telefoonnummer (…).
Wij hopen u binnenkort, na een afspraak over de juiste datum, te kunnen begroeten bij de startbijeenkomst. Als bijlage treft u de reeds gestelde vragen van de RUG betreffende uw inzending aan.”
5. Bij brief van 23 februari 2001 deelde X het consortium onder meer mee dat aan het verzoek om een gesprek over kosten en investeringen in fase 2 van het pilotproject gehoor zou worden gegeven en dat het gesprek was gepland op 1 maart. Ambtenaar Y zou tijdens het gesprek het pilotteam vertegenwoordigen.
Het gesprek vond op 1 maart 2001 daadwerkelijk plaats.
6. Bij brief van 9 maart 2001 liet het consortium RWS onder meer het volgende weten:
“Refererend aan de door ons uitgebrachte offerte voor het project "Ritsen met Elektronische gidsen", alsmede aan de bespreking die wij op 1 maart jongstleden met u hebben mogen voeren, doet het ons een genoegen u te kunnen mededelen dat we binnen de vigerende randvoorwaarden van Wegen naar de Toekomst nog mogelijkheden hebben weten te vinden om door te gaan.
Deze randvoorwaarden nog even memorerend:
Het beschikbare bedrag voor fase 2 bedraagt ƒ 75.000,= excl. BTW.
De einddatum voor oplevering van fase 3 is hard.
Bijbetaling bij een niet gunnen van fase 3 is niet mogelijk.
Wel hebben wij ons genoodzaakt gezien om de planning (…) (zie tijdschema hiervoor onder 2; N.o.) aan te passen. Zulks teneinde de haalbaarheid van het project en met name de planning niet voorbij de grenzen van het mogelijke te forceren.
Hierbij hebben we de navolgende zaken in onze overwegingen meegenomen:
De levertijden van diverse componenten en materialen.
De startdatum is inmiddels weer flink opgeschoven.
De einddatum ligt vast.
Een en ander heeft gevoerd tot een gewijzigde planning voor fase 2.
(…)
In deze planning (…) is de koppeling tussen de rijsimulator en de simulaties ten behoeve van de resolutie en positionering van de sensoren komen te vervallen.
Bovendien zijn de simulaties met betrekking tot de regelalgoritmen verschoven naar de derde fase, alwaar ze kunnen worden ingezet voor de optimalisering van de regeling.
Wel zullen de thans voorziene simulaties de gewenste indruk kunnen verschaffen ten aanzien van de veiligheid van het systeem.
Wij hopen dat u zich met de (…) (noodgedwongen) aanpassing van de planning kunt verenigen (…).”
7. Bij aangetekende brief van 20 maart 2001 deelde RWS het consortium onder meer het volgende mee:
“Nadat u de geplande startdatum voor de aanvang van fase 2 van het pilotproject Slim Wegdek, die in overleg met u en de Rijksuniversiteit Groningen aanvankelijk op 5 maart jongstleden was vastgesteld, had afgezegd, hebben wij gehoor gegeven aan uw verzoek voor een gesprek over de kosten en investeringen in fase 2. Bij dit met u (de heer K.; N.o.) en G. op 1 maart jl. gevoerde gesprek (…), hebben (Y; N.o.) namens het themateam Wegdek van de Toekomst en (X; N.o.) namens het pilotteam Slim Wegdek uw standpunt inzake kosten en investeringen voor fase 2 vernomen.
Uw investering van ca. fl 350.000,- tegenover de ca. fl 300.000,-, die Rijkswaterstaat voor onderzoek in een rijsimulatie en als bijdrage voor het schrijven van een bestek (fl 75.000,- incl. BTW) beschikbaar stelt, vond u niet acceptabel. U gaf een aantal opties aan voor het overslaan of uitkleden van fase 2 en een versnelde start van fase 3 met parallel daaraan in fase 3 de uitvoering van een rijsimulatie, waaruit nog op elk moment een “no go” zou kunnen resulteren. U ging voorbij aan het feit, dat daarmee de in de brochure Slim Wegdek en de bijbehorende “Nota van inlichtingen” beschreven beoordelings- en selectieprocedure voor fase 2 geweld wordt aangedaan. Invulling van de beoordeling en selectie op een andere wijze dan in de brochure en de “Nota van Inlichtingen” is beschreven, zou niet van zorgvuldigheid tegenover de andere inzenders getuigen en moeten wij daarom uitsluiten, zoals wij u bij het gesprek hebben getracht duidelijk te maken.
Gehoord uw bezwaren en onze standpunten in overweging nemend, hebben wij u gevraagd ons mee te delen of u al dan niet bereid bent fase 2 uit te voeren. Uw informele antwoord ontvingen wij als brief (…) d.d. 9 maart per e-mail.
Na intern beraad moeten wij concluderen dat:
1. U wel zou willen doorgaan met fase 2, maar dan met een korte (rij)simulatie zonder toepassing van een regelalgorithme.
2. De rijsimulaties niet uitsluitend bedoeld zijn om de veiligheid bij inzet op de weg te kunnen beoordelen, maar ook dienen om de geselecteerde ontwerpen aan een nadere beoordeling te kunnen onderwerpen voor een selectie ten behoeve van fase 3.
3. U geen rekening hebt gehouden met de andere geselecteerde inzender, die wel een regelalgorithme voor de rijsimulatie in fase 2 zal inbrengen.
4. Uw inzending op basis van de door u nu voorgestelde beperkte (rij)simulatie in fase 2, (…), onvoldoende resultaat zal opleveren en niet goed vergelijkbaar is met de andere inzending, die daarom zeer waarschijnlijk de hoogste beoordelingsscore zal behalen, waarmee u uw inzending al bij voorbaat diskwalificeert.
5. U geen nadere verklaring of alternatieven geeft voor de lange componenten en materialen levertijden, o.a. voor de 30 weken van de door u in het gesprek genoemde leverancier van de wegdeksignalering (…).
Derhalve hebben wij moeten constateren, dat uw inzending in deze nu door u voorgestelde vorm om door te gaan met fase 2, niet langer blijkt te voldoen aan de beoordelings- en selectiecriteria, zoals die bij de selectie van de “Slim Wegdek” inzendingen voor het “Ritsen met elektronische gidsen” zijn gehanteerd. Wij gaan niet akkoord met oplossingen die afwijken van de voorwaarden die in de brochure en de “Nota van Inlichtingen” zijn vastgelegd. Uw voorgestelde aanpassingen in deze voorwaarden zijn voor ons niet acceptabel. Wij vernemen graag zo spoedig mogelijk van u en uiterlijk op 26 maart aanstaande of u alsnog onder de voorwaarden uit de brochure als genomineerd consortium bereid bent fase 2 uit te voeren. Na genoemde datum achten wij ons vrij een ander consortium te nomineren, als wij geen bericht van u ontvangen hebben.”
8. Bij brief van 22 maart 2001 deelde het consortium RWS in reactie op de brief van 20 maart 2001 onder meer het volgende mee:
“Probleem 1:
In het voortraject geeft WnT aan dat geld geen probleem hoeft te zijn. Het consortium reageert hierop met een aanbieding die volgens hen kwalitatief de beste is voor de beschikbare tijdsperiode. Vervolgens geeft WnT aan dat extra geld op geen enkele manier beschikbaar kan zijn en verwijst naar de brochure "Ritsen met elektronische gidsen". Hierdoor is het consortium de mogelijkheid ontnomen om te zoeken naar andere geldbronnen zoals subsidies en mede-investeerders.
Probleem 2:
De aanbieding van het consortium is er, conform de brochure, op gebaseerd dat we begin februari beginnen met de tweede fase. Door de vertraging bij WnT is het op zijn vroegst mogelijk om eind maart te starten. Vervolgens verwijst WnT naar de brochure en geeft aan dat de einddata vast staan.
Probleem 3:
De levertijd van verschillende componenten is lang en hierdoor komt de einddatum van de realisatiefase in gevaar. Het consortium geeft dit duidelijk aan in de aanbieding. Desalniettemin wordt het consortium de opdracht toegekend. Vervolgens wordt in het eerstvolgende contact verwezen naar de brochure en aangegeven dat enige vertraging absoluut ontoelaatbaar is.
Een gesprek over deze problematiek op 1 maart jl. heeft geen uitsluitsel kunnen brengen. Enige flexibiliteit vanuit de kant van WnT bleek niet mogelijk te zijn. Vervolgens heeft ons consortium u een aangepaste aanbieding gedaan die meer in overeenstemming is met het huidige tijdsbestek. Het is begrijpelijk dat u hierop nog enig commentaar heeft, aangezien we op dit moment door de opgelopen vertragingen moeten improviseren. U wijst echter onze aanbieding, na bijna 2 weken radiostilte, radicaal af.
Dit stuit aan onze kant op enig onbegrip. Als we zouden doen wat u voorstelt en met de oorspronkelijke aanbieding door zouden gaan dan zou dit betekenen dat we als startpunt 28 maart zouden moeten nemen. Dit is immers de datum dat u de kick-off met de instanties in Groningen heeft bepaald. Dit zou weer betekenen, in de lijn van de brochure, dat dan geen enkele tijd beschikbaar is om ons algoritme te specificeren. Verfijningen op onze in fase 1 geponeerde ideeën mogen immers uiterlijk tot 1 maart worden ingediend.
Verder stelt deze limiet de RUG in problemen aangezien u aangeeft dat zij 2 maanden nodig hebben om het aangeleverde ontwerp te implementeren. Ook dit is op deze wijze niet haalbaar.
Kortom, we zouden graag een meer open houding van u zien om ons gezamenlijk probleem op te lossen.
Graag treden wij nogmaals met u in contact om een en ander te bespreken. Uitgangspunt bij (het consortium; N.o.) is hierbij dat wij een kwalitatief hoogwaardig product willen leveren, waaraan wij onze naam kunnen verbinden. Door keuzes en problemen aan uw kant worden wij nu nog teveel gedwongen om concessies te doen waar wij als bedrijf niet achter kunnen staan.
Ondertussen houden wij ons vast aan de door u gegunde opdracht in de brief van 31 januari 2001 (…) en gaan niet akkoord met de door u gestelde limiet van 26 maart om tot een eenzijdige oplossing van onze kant te komen.”
9. In reactie op de brief van 22 maart 2001 liet RWS het consortium per e-mailbericht van 28 maart 2001 onder meer het volgende weten:
"In eerste reactie op uw brief (…), deel ik voor de goede orde en voor alle duidelijkheid mede, dat uw deelname aan de prijsvraag "Ritsen met elektronische gidsen" heeft geleid tot selectie voor de tweede fase, waarin uit twee geselecteerde inzendingen een "winnaar" voor de realisatiefase (fase 3) wordt gekozen. Aan deze winnaar zal als aan alle overige gestelde voorwaarden wordt voldaan de opdracht voor de uitvoering van dit project worden gegund. Aan u is in onze brief van 31 jan. jl. (…) geen opdracht gegund, maar is meegedeeld dat u geselecteerd bent voor de tweede fase. Voor de invulling van deze tweede fase is een vaste bijdrage bij de uitwerking van een gedetailleerd bestek in het vooruitzicht gesteld. Er is met u geen contract voor de invulling van de tweede fase afgesloten. Er is dus geen enkele opdracht aan u verstrekt of gegund.”
10. Op 5 april 2001 vond een bespreking plaats tussen RWS en het consortium, waarin het consortium werd meegedeeld dat een ander bedrijf was genomineerd.
11. Op 10 april 2001 vond in het kader van de prijsvraag een door RWS georganiseerde manifestatie Wegdek plaats waarop de geselecteerden bekend werden gemaakt. De geselecteerden stonden op borden vermeld. Tijdens de manifestatie werd bekend gemaakt dat het consortium wegens “planningsproblemen” niet was geselecteerd.
12. Bij brief van 26 april 2001 klaagde het consortium bij de Kerngroep WnT onder meer als volgt over de in zijn ogen onzorgvuldige handelwijze van RWS:
“De gang van zaken rond de selectieprocedure voor het WnT-thema “Slim Wegdek”, geeft het (…) consortium aanleiding uw schriftelijk en formeel te laten weten dat de in dit consortium participerende partijen geconstateerd hebben onzorgvuldig behandeld te zijn.
Zowel tijdens het selectieproces, dat leidde tot een schriftelijke mededeling uwerzijds dat het consortium geselecteerd was voor de besteksfase, als daarna, is er sprake geweest van onzorgvuldigheid en miscommunicatie, die in ieder geval voor de participerende partijen desinvesteringen en een beschadigde reputatie hebben opgeleverd.
Het selectieproces heeft aantoonbaar de verwachting gewekt, dat investeringen van ons in de periode daarna gerechtvaardigd waren en vereist werden door het pilotteam “Slim Wegdek”. Volkomen te goeder trouw hebben wij ons ingespannen om aan de aanvullende verzoeken en eisen gevolg te geven, ervan uitgaande dat de gewekte verwachtingen betrouwbaar waren.
De onzorgvuldige wijze waarop met ons consortium is omgegaan voor de WnT Wegdek Manifestatie op 10 april jl. en de negatieve publiciteit die ons door WnT is bezorgd tijdens deze manifestatie, brengen ons ertoe u te verzoeken ons zo spoedig mogelijk te laten weten op welke wijze u zich voorstelt de door ons geleden schade, zowel materieel als immaterieel, te vergoeden.
Het behoeft geen betoog dat het uitdrukkelijk niet onze wens is de goede relatie met de Kerngroep WnT, die wij waarderen en willen behouden, op het spel te zetten. Echter, naar onze stellige indruk zijn in dit proces de grenzen van de formele spelregels overschreden.
Naar onze perceptie hebben wij ons conform de spelregels opgesteld en gedragen, en hebben wij zelfs extra geïnvesteerd door na de selectie op uw verzoek extra inspanningen voor eigen rekening te plegen.
Wij stellen het op prijs op zo kort mogelijke termijn een gesprek met u te hebben om feitelijk te kunnen constateren wat mis is gegaan en op welke wijze de door ons geleden materiële en immateriële schade teniet kan worden gedaan.”
13. Bij brief van 4 mei 2001 deelde RWS het consortium mee dat was besloten de behandeling van de brief van 26 april 2001 uit handen te geven aan de juridische afdeling.
14. Op 8 juni 2001 liet het consortium weten dat de brief van 26 april 2001 niet moest worden gelezen als claim, maar als een verzoek tot een gesprek met de leidinggevenden van het pilotteam.
15. Op 5 juli 2001 vond in het kader van de prijsvraag wederom een door RWS georganiseerde manifestatie plaats. Op borden werden de namen van de geselecteerden vermeld.
16. Op 13 juli 2001 vond een gesprek plaats tussen de ambtenaren Y en Z van RWS en de heren Kn., V. en G. van het consortium. De tussen RWS en het consortium gerezen problemen werden besproken.
17. Bij brief van 5 juli 2002 liet het consortium RWS onder meer het volgende weten:
“Hierbij doen wij u de onderbouwing toekomen van de door ons geleverde inspanningen voor de WnT opdracht voor "Slim Ritsen met Elektronische Gidsen".
De volgende inspanningen zijn hiervoor geleverd:
(Verzoeker; N.o.):
Uitzoeken hardware (interface) en prestatieanalyse voor detectoren.
Uitzoeken protocol en delay (…).
Onderzoek naar interfaces met Mixic en RUG (dat laatste bleef helaas bij pogen).
Uitzoeken Mixic port en prestatieverbetering (i.v.m. real-time simulatie).
Intern en extern (Bouwdienst) overleg met betrekking tot de voortgang.
Het bedenken en formuleren van alternatieven toen de oorspronkelijke plannen, als verwoord in onze aanbieding, onmogelijk werden.
(Partner A; N.o.):
Projectoverleg (…).
Samenstelling projectteam (…).
Overleg (…) over toepassing dynamische belijning.
Het bedenken en formuleren van alternatieve planningen.
En schriftelijke communicatie met WnT over gang van zaken.
Het voeren van overleg met WnT.
Interne discussie over te volgen strategie.
Overleg (…) over te volgen strategie
(Partner B; N.o.):
Onderzoek naar mogelijkheden ter onderlinge afstemming MIXIC en verkeerssimulator.
Aanpassingen offerte.
Overleg, onderling en met opdrachtgever.
Opstellen brief en overleg.
De totale gevraagde onkostenvergoeding komt daarmee op een bedrag van (…).
Voor een onderbouwing van de onkostenvergoeding stellen wij, zoals reeds in de mail aan (Y; N.o.) aangeboden, onze server (…) ter beschikking gedurende meerdere dagen om de grondslag van de onkostenvergoeding te bepalen. Voor het bepalen van de exacte data kunt u contact opnemen met G. (…).
Wij vertrouwen erop u op deze wijze voldoende gelegenheid te hebben gegeven de grondslag van de gevraagde onkostenvergoeding te verifiëren en zien graag uw positieve besluit tegemoet.”
18. In reactie op het verzoek om vergoeding van de door het consortium geleverde inspanningen deelde de Hoofdingenieur-Directeur van de Dienst Weg- en waterbouwkunde van RWS het consortium bij brief van 12 augustus 2002 onder meer het volgende mee:
“Naar aanleiding van onze briefwisseling einde 2001 hebben wij in goed overleg besloten om over de gang van zaken rondom de prijsvraag van het project “Slim Wegdek” te praten. Om deze afspraak van onze kant zo goed mogelijk gestand te doen heb ik voorgesteld om dit gesprek te laten uitvoeren door de toenmalige projectmanager van het innovatie programma “Wegen naar de Toekomst”, (Z; N.o.), waar het project “Slim Wegdek” onderdeel van is. In het gesprek dat u met hem gevoerd heeft is, op basis van het door u aangevoerde verzoek tot onkostenvergoeding, de afspraak gemaakt dat ik uitsluitend uw verzoek in overweging kan nemen indien uw consortium een onderbouwde specificatie van de geleverde inspanningen voor de pilot “Ritsen met elektronische gidsen” opstelt en aan mij verstrekt. De voornoemde specificatie diende vergezeld te gaan van tijdsverantwoording voor de activiteiten van de ontwerpfase, de bewijsstukken daarvan en de bijbehorende tussenproducten.
In uw brief van 5 juli geeft u als invulling van deze afspraak een opsomming van de activiteiten die door het consortium specifiek ten behoeve van de pilot zijn verricht. In plaats dat u een onderbouwing van uw gestelde onkostenvergoeding overhandigt, doet u een afwijkend voorstel om een van mijn medewerkers op zoek te laten gaan naar deze gegevens in de server (…). De gevraagde tussenproducten zijn mij niet ter beschikking gesteld of ontbreken.
Resumerend kom ik tot de conclusie dat ik nimmer een tastbaar resultaat van de geleverde inspanning in de vorm van een tijdregistratie, tussenrapportage of verslaglegging van u heb mogen ontvangen. Ik ben slechts in bezit van uw brief van 5 juli jl. In relatie tot de gemaakte afspraak en het reglement van de prijsvraag biedt dit mij geen enkel aanknopingspunt om tot een rechtmatige betaling van een eventuele onkostenvergoeding te kunnen overgaan.
In overweging nemend dat u meer dan een half jaar de tijd heeft gekregen om een passende onderbouwing te verzorgen conform de gemaakte afspraak, hetgeen niet door u is gerealiseerd, beschouw ik de onderhavige kwestie inzake een mogelijke onkostenvergoeding als afgedaan.”
19. Bij brief van 13 augustus 2002 wendde verzoekster zich uit eigen hoofde tot de Nationale ombudsman met een klacht over RWS. De Nationale ombudsman legde de klacht op 15 oktober 2002 voor aan de minister van Verkeer en Waterstaat met het verzoek de klacht conform het bepaalde in hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht af te handelen. Op 30 oktober 2002 bevestigde het Ministerie van Verkeer en Waterstaat de ontvangst van de klacht aan de Nationale ombudsman. Bij brief van 21 november 2002 deelde RWS verzoekster mee dat haar klacht in behandeling was genomen.
20. Bij brief van 10 december 2002 verzocht verzoekster de Nationale ombudsman onderzoek naar haar klacht in te stellen, nu zij nog geen reactie op haar klacht had ontvangen. Op 13 januari 2003 stelde de Nationale ombudsman een onderzoek in naar de klacht van verzoekster.
21. Op 14 januari 2003 verzocht verzoekster de Nationale ombudsman het onderzoek naar haar klacht op te schorten. De Nationale ombudsman willigde het verzoek in. Omdat verzoekster en het Ministerie van Verkeer en Waterstaat niet tot een vergelijk kwamen, verzocht verzoekster op 16 juni 2003 om voortzetting van het onderzoek.
B. Standpunt verzoekster
Voor het standpunt van verzoekster wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder Klacht.
C. Standpunt Ministerie van Verkeer en Waterstaat
1. In reactie op de klacht deelde de minister van Verkeer en Waterstaat onder meer het volgende mee:
“Procedure
Uw eerste brief over de klacht van (verzoekster; N.o.) dateert van 13 januari 2003.
Rijkswaterstaat (RWS) heeft toen de klacht onderzocht teneinde uw brief te kunnen beantwoorden. Daarbij bleek dat de zaak zowel bij (verzoekster; N.o.) als bij RWS zeer emotioneel geladen was, en daarom is - met instemming van alle partijen - geprobeerd in afzonderlijke gesprekken met partijen de emotionele lading te laten verminderen teneinde een bemiddelingsvoorstel te kunnen doen. Dit is gebeurd, maar de standpunten van partijen lagen te ver uit elkaar om tot overeenstemming te kunnen komen. Dit is door RWS en door (verzoekster; N.o.) aan de Nationale Ombudsman medegedeeld.
Met uw brief van 29 juli 2003 is uw onderzoek hervat.
In september 2003 is door RWS/DWW (Dienst Weg- en Waterbouwkunde; N.o.) wederom een uitnodiging gedaan - nu aan het gehele (…) consortium - tot een vergelijk te komen. Twee van de drie consortiumleden distantieerden zich van de klacht, en hadden geen behoefte aan een oplossing. Thans resteert (verzoekster; N.o.) als klager.
In mijn antwoord zal ik eerst de context en de gang van zaken uiteenzetten. Daarna zal ik ingaan op uw vragen.
Wegen naar de toekomst
Binnen het Ministerie van Verkeer en Waterstaat is Rijkswaterstaat onder andere verantwoordelijk voor het ontwikkelen en instandhouden van het hoofdwegennet. Wegen naar de Toekomst (WnT) is een innovatieprogramma van RWS. De opdracht aan WnT luidt: op gang brengen van innovaties op het gebied van verkeer en vervoer die bijdragen aan een hoogwaardiger mobiliteit in Nederland: betrouwbaar, veilig, stil, schoon en comfortabel. In kortdurende cycli van 2,5 a 3 jaar benoemt WnT thema's en werkt deze uit in pilotprojecten. WnT is een sterk naar buiten gericht programma. Inspiratie voor vernieuwing ontstaat in dialoog met belanghebbenden en deskundigen, en in intensief samenwerken met bedrijven en opleidingsinstituten. Het gaat hier in eerste instantie om intellectuele projecten, en veel minder om bouwprojecten.
Wegdek van de Toekomst
Het onderwerp van de klacht, de proef "Ritsen met elektronische gidsen", is een onderdeel van het pilotproject "Slim wegdek, Ritsen met elektronische gidsen" dat in de tweede cyclus van WnT is gestart binnen het thema "Wegdek van de Toekomst". Bij deze intellectuele pilotprojecten is voor het genereren van ideeën steeds de daarbij gebruikelijke opzet van een "prijsvraag" gehanteerd. In totaal is in de periode 2000 tot heden met 40 consortia van bedrijven en onderwijsinstituten in deze opzet samengewerkt; het (…) consortium was daar één van. A., de indiener van de klacht, maakte deel uit van (dit consortium; N.o.).
De opzet van de prijsvraag is uiteengezet op blz. 2 van de brochure Slim Wegdek, als basis voor de spelregels voor de deelnemers en voor RWS. Deze brochure is bij deze brief gevoegd. In de op blz. 3 e.v. beschreven fasering is beschreven hoe een uiteindelijke aanbesteding in deze procedure zou verlopen. Het was duidelijk dat dus geen sprake was van een traditioneel aanbestedingstraject.
Het (…) consortium heeft daarnaast talrijke werkzaamheden voor Rijkswaterstaat verricht op basis van "aanneming"; het mag dan ook gezien haar ervaringen geacht worden op de hoogte te zijn van de normale aanbestedingsprocedure, en heeft dus goed kunnen waarnemen dat in dit geval sprake is van een verschil.
Projectinformatie Slim Wegdek
Op 15 november 2000 is door Rijkswaterstaat/DWW in het kader van het innovatieprogramma Wegen naar de Toekomst een informatiebijeenkomst gehouden voor geïnteresseerde bedrijven, overheidsinstellingen en particulieren; hier werd de ontwerpprijsvraag voor Slim Wegdek geopend en toegelicht. Met deze ontwerpprijsvraag werden geïnteresseerden opgeroepen om ideeën in te sturen die kunnen leiden tot een Slim Wegdek.
Omdat het gaat om een ontwerpprijsvraag, is de brochure "Slim Wegdek, Ritsen met elektronische gidsen" van te voren breed verspreid. In deze brochure is onder meer toegelicht wat in dit verband onder een slim wegdek moet worden verstaan, wat de fasering en planning van deze ontwerpcompetitie is, en wat de inhoud is van het programma van eisen voor zowel inzender als in te zenden idee.
Binnen het prijsvraagconcept wordt duidelijk een drietal fasen onderscheiden en als zodanig in de brochure toegelicht:
Globaalontwerp-fase: marktpartijen (i.c. consortia) dienen een omschrijving van hun innovatieve idee in. Een onafhankelijke jury beoordeelt de ingezonden ideeën en selecteert 2 tot 4 ideeën voor de volgende fase.
Besteksfase/gedragsonderzoeksfase: de indieners van de geselecteerde ideeën worden uitgenodigd hun idee verder uit te werken tot een te bouwen ontwerp met een bestek en een plan van aanpak voor de realisatie. Indien uit een onderzoek gebleken is dat de ontwerpen geen risico's voor de weggebruiker opleveren, selecteert het pilotteam ten minste één ontwerp voor de realisatiefase. De geselecteerde consortia ontvangen voor deze werkzaamheden een van te voren vastgestelde tegemoetkoming van f 75.000,- in de gemaakte kosten.
Realisatiefase: het consortium van het geselecteerde ontwerp krijgt opdracht tot het bouwen van de pilot op een locatie binnen het hoofdwegennet.
Lopende dit proces fungeert WnT als regisseur en facilitator tussen consortia en de RWS-uitvoeringsorganisatie. Omwille van onafhankelijkheid bemoeit WnT zich niet met de inhoud van de innovatieve ideeën. In deze rol communiceert WnT uitsluitend met de leider van een consortium en niet met de afzonderlijke consortiumleden.
Voor de drie pilotprojecten onder het thema 'Wegdek van de Toekomst' zijn door ruim veertig consortia ideeën ingediend. Hiervan zijn tien ideeën doorgedrongen tot de ontwerpfase. Uiteindelijk zijn zes ontwerpen op praktijkschaal gerealiseerd.
Verloop van de prijsvraag: eerste fase
Na de ontvangst van de 6 inzendingen voor de prijsvraag Slim Wegdek, bleken in een eerste selectieronde 3 inzenders af te vallen, omdat aan een aantal belangrijke criteria en voorwaarden niet werd voldaan. Er waren toen 3 inzendende consortia over die bij de jurering met een multi-criteria score de eerste, tweede en derde plaats bezetten. Daarbij moet worden opgemerkt, dat alle partijen hadden aangegeven dat de geplande doorlooptijd van de Realisatiefase kritisch was. Dit aspect van de planning van de inzendingen werd na raadpleging van het themateam Wegdek van de Toekomst dan ook niet meer als criterium meegewogen.
Door het Pilotteam Slim Wegdek zijn twee ideeën geselecteerd voor toegang tot fase 2, de Ontwerpfase. (Het consortium; N.o.) behoorde tot de twee consortia met een geselecteerd idee. Bij brief van 31 januari 2001 (…) is het (…) consortium gefeliciteerd met deze selectie tot deelname aan de volgende fase in het pilotproject. In deze brief is tevens onzerzijds de hoop uitgesproken dat door het consortium voldoende gegevens zouden kunnen worden aangeleverd, opdat beoordeling en selectie voor toelating tot de derde fase, de Realisatiefase, mogelijk zou zijn.
In deze brief is absoluut geen toezegging gedaan over het door (het consortium; N.o.) krijgen van de uiteindelijke opdracht dan wel over toelating tot de Realisatiefase van het project.
Verloop van de prijsvraag: tweede fase (algemeen)
De realisatie van een Slim Wegdek heeft in sterke mate te maken met het grote belang van verkeersveiligheid. Daarnaast is er veel geld mee gemoeid. Daarom wilde het pilotteam kunnen bepalen, of het idee veilig op het hoofdwegennet zou kunnen worden ingezet en of het in de praktijk zou functioneren. Daartoe was een beproevingsfase (project selectiefase 2) van het ontwerp in de prijsvraag opgenomen, als basis voor de selectie van de meest innovatieve maar betrouwbaar en veilig te verwezenlijken inzending.
Met twee onafhankelijke onderzoeks-instituten, TNO -Technische Menskunde (TNO-TM) en de Rijksuniversiteit Groningen (RuG), waren afspraken gemaakt om voor de beproevingsfase twee rijsimulaties in te richten met de informatie uit de geselecteerde ontwerpen; dit zou plaatsvinden op een door RWS geprogrammeerd virtueel wegvak van 1 kilometer. Bij een goed resultaat in de rijsimulatortest zouden de 2 geselecteerde consortia vervolgens een aan een praktische weglocatie gerelateerd bestek maken en zou daarna het meest innovatieve, veilige en betrouwbare systeem geselecteerd worden voor de Realisatiefase (3e fase).
De twee geselecteerde consortia kregen een vragenlijst van hun rijsimulator instituut en de naam van hun contactpersoon toegezonden. Tevens werden startdata voor de invulling van hun ritssysteem in de rijsimulator software afgesproken: 5 maart 2001 voor het (…) consortium bij de RuG en 13 maart 2001 voor het (tweede geselecteerde; N.o.) consortium bij TNO-TM. Conform de randvoorwaarden in de brochure mochten de consortia tot 1 maart 2001 nog aanpassingen in hun concept aanbrengen. In feite kregen beide geselecteerden vanaf de bekendmaking van hun selectie op 31 januari 2001 een maand de tijd om hun globale idee tot in meer detail uit te werken, daarbij geholpen door de onderzoeksvragen van de rijsimulator-instituten.
Het pilotteam wilde voorkomen dat de deelnemers van elkaars ideeën kennis zouden nemen en hun systeem zodanig zouden modificeren, dat er uiteindelijk twee identieke systemen in de rijsimulaties beproefd zouden worden. Ook moest worden voorkomen dat het te beproeven systeem te veel zou afwijken van het oorspronkelijk ingezonden idee.
Verloop van de prijsvraag: tweede fase (…)
Het (…) consortium bezette de tweede plaats bij de selectie. (…)
Vanaf 8 februari 2001 is per e-mail en per telefoon diverse malen contact geweest tussen consortiumleider K. van het (…) consortium en (X; N.o.) van het pilotteam Slim Wegdek, over het aanleveren van specifieke informatie inzake de aangekondigde, noodzakelijke rijsimulatieproeven bij de Rijksuniversiteit Groningen (RuG). Daarnaast heeft nog een aantal gesprekken met het consortium plaatsgevonden, waaraan naast (X; N.o.) in enkele gevallen ook (Y; N.o.), themaleider Wegdek van de Toekomst, heeft deelgenomen.
Tijdens deze gesprekken is gebleken dat de vooraf gepresenteerde spelregels met betrekking tot de ontwerpcompetitie door het (…) consortium niet leken te worden gevolgd. In de brochure stond duidelijk aangegeven dat de geselecteerden voor fase 2 van WnT een tegemoetkoming in de onkosten van ƒ 75.000,- zouden ontvangen. Daarnaast was aangegeven dat de kosten voor de rijsimulatieproef (ƒ 225.000,-) voor rekening van RWS/WnT zouden komen.
Het (…) consortium vond echter deze totale WnT-investering van ƒ 300.000,- in geen verhouding staan tot hun eigen investeringsbegroting van ƒ 325,000,-. Het consortium wilde daarom in eerste instantie pas verder gaan met de invulling van fase 2, indien aan het begin van fase 2 al opdracht werd verleend tot fase 3. Dit was in strijd met de brochuretekst, waarin was vermeld dat voor opdrachtverlening tot fase 3 onder meer het resultaat van de rijsimulatieproef in fase 2 bepalend zou zijn.
Het (…) consortium beantwoordde noch de vragenlijst van de RuG, noch nam contact op met hun contactpersoon bij de RuG om de kick-off afspraak op 5 maart 2001 te bevestigen. Daarom nam de pilottrekker contact op met projectleider K. van (het consortium; N.o.). Die deelde mee op 5 maart niet te kunnen deelnemen aan de kick-off, omdat het consortium eerst een opdracht wilde zien met daaraan gekoppeld een geldbedrag van drie ton (…) voor de invulling van het rits-algorithme. Hierop volgend werd een afspraak met het (…) consortium gemaakt (1 maart 2001), waarbij themaleider en pilottrekker de spelregels voor de prijsvraag Slim Wegdek aan het consortium nogmaals hebben uiteengezet. Dit bleek een lange reeks gesprekken met het (…) consortium te worden zonder enige voortgang met de invulling van het gewenste ritsalgoritme bij de RuG.
De zogenoemde "misverstanden rond de financiën" zijn weggeruimd. Dit was nog niet gebeurd of de problemen rond de in de brochure aangegeven planning kwamen op tafel. En de tijd schreed alsmaar voort. Er ontstond, in andere woorden, bij het Pilotteam Slim Wegdek meer en meer onduidelijkheid over de vraag of het (…) consortium kon voldoen aan de randvoorwaarden zoals gesteld bij deelname aan fase 2. Hiermee begon ook een situatie van ontoelaatbare rechtsongelijkheid te ontstaan t.o.v. de andere kandidaten.
Dit leidde tot de situatie dat het pilotteam zich genoodzaakt voelde om bij aangetekende brief van 20 maart 2001 (…) er bij het (…) consortium op aan te dringen om alsnog te voldoen aan de eisen zoals gesteld voor fase 2. Aan deze brief was reeds een correspondentie voorafgegaan. In deze brief aan het (…) consortium is een uiterste datum opgenomen waarop het consortium kon aantonen dat het alsnog zou voldoen aan de eisen en criteria van de ontwerpcompetitie.
Gezien de aard van het innovatieprogramma is het streven om met relatief korte doorlooptijden te werken, welke overigens reeds in de brochure waren aangekondigd. RWS zag zich in dit geval dan ook genoodzaakt om een uiterste datum in de brief op te nemen, temeer daar het tweede geselecteerde consortium (en naar later bleek ook het plaatsvervangende, derde consortium) wel kon voldoen aan de planning. Uit oogpunt van een eerlijk verloop van deze ontwerpcompetitie konden daarop niet al te grote uitzonderingen worden gemaakt.
Op deze brief werd door (het consortium; N.o.) bij fax en later bij brief gereageerd. Uit deze reactie bleek dat door het (…) consortium niet kon worden voldaan aan de eisen en criteria zoals gesteld voor fase 2. Conform de brief van 20 maart werd daarmee de participatie van het (…) consortium beëindigd.
Het pilotteam kon toen tot een aangepaste selectie komen, opdat de voortgang, uitgangspunten en kwaliteit van de ontwerpprijsvraag alsnog konden worden gered.
Pas in de Realisatiefase (fase 3) zou aan het consortium, dat het idee voor het winnende Slim Wegdek concept had geleverd, dat goed door de rijsimulatieproef was gekomen, een opdracht uit de hand worden gegund met een contract voor de bouw en het onderhoud gedurende de beproevings/monitoringfase.
Reactie op de drie klachtonderdelen
Klachtonderdeel 1
Punt 1. (...) tijdens manifestaties op 10 april en 5 juli 2001 op het publicatiebord te vermelden dat het consortium niet was geselecteerd, terwijl het consortium bij brief van 31 januari 2001 wel voor de zogenoemde besteksfase was geselecteerd.
Antwoord: Tijdens de manifestatie op 10 april (…) is de naam van het consortium wel vermeld op de billboards van de pilot Slim Wegdek, maar is inderdaad de naam niet gekenmerkt als zijnde een van de geselecteerden. Dit was een bewuste keuze, omdat wij in onze interpretatie van geselecteerden uitgingen van de consortia die door selectie de tweede fase geheel zouden gaan doorlopen. En dat was met het (…) consortium niet het geval gebleken. Van deze manifestaties zijn geen verslagen gemaakt.
Mede naar aanleiding van een gesprek dat op 10 april is gevoerd hebben we besloten om de strikte interpretatie van het tot de tweede fase 'geselecteerd zijn' te hanteren en alsnog de naam van het (…) consortium op de billboards van Slim Wegdek te vermelden. Dit is dan ook op de manifestatie in De Kuip in Rotterdam op 5 juli 2001 gebeurd. Ten onrechte wordt derhalve gesteld dat dit niet zou zijn gebeurd voor deze manifestatie op 5 juli.
Overigens wordt ook ten onrechte in de klacht gesteld dat sprake was van selectie voor een besteksfase die feitelijk geen onderdeel uitmaakte van het prijsvraagconcept. Daar was absoluut geen sprake van, getuige ook de formulering in de reeds aangehaalde brief van 31 januari 2001 (…), waarin het (…) consortium wordt gefeliciteerd met de selectie tot deelname aan de tweede fase in het pilotproject. In deze brief is, zoals eerder gezegd, absoluut geen toezegging gedaan over het door (het consortium; N.o.) krijgen van de uiteindelijke opdracht dan wel over toelating tot de Realisatiefase, of zoals zij zelf steeds zegt de Besteksfase van het project.
Punt 2. (...) tijdens de manifestatie van 10 april 2001 bij een mondelinge presentatie mee te delen dat het consortium wegens interne planningsproblemen niet was geselecteerd, terwijl de planningsproblemen te wijten waren aan RWS.
Antwoord: Reeds in januari/februari 2001 was door WnT een vooraankondiging voor een te houden Wegdek Manifestatie op 10 april 2001 het land in gestuurd. Volgens planning zouden op deze manifestatie onder meer de geselecteerden voor de Ontwerpfase van de pilot Slim Wegdek worden bekend gemaakt. Het behoeft geen betoog dat WnT met de gegroeide situatie rond het (…) consortium in verlegenheid was gebracht. Enerzijds wilde WnT niet onverlet laten dat het (…) consortium was geselecteerd voor de Ontwerpfase (ere wie ere toekomt), maar anderzijds moest ook vermeld worden dat het (…) consortium niet verder aan deze fase zou meewerken en dat een ander consortium de open gevallen plaats zou gaan innemen. WnT heeft ruime aandacht besteed aan de formulering van deze boodschap en achtte na rijp beraad uiteindelijk de omschrijving "wegens interne planningsproblemen" de meest passende en de minst schadelijke voor het (…) consortium.
Punt 3. (...) buiten medeweten van het consortium de opdracht voor de besteksfase heeft gegund aan een ander bedrijf, terwijl de opdracht reeds gegeven was aan het consortium.
Antwoord: Dit is feitelijk onjuist. Er is in deze fase van het proces aan geen enkel consortium een opdracht verleend voor een besteksfase of realisatiefase. Met het beëindigen van de samenwerking met het (…) consortium via het antwoord van mijn brief van 20 maart 2001 werden ook de verplichtingen jegens dit consortium beëindigd.
Punt 4. (...) op het verzoek van 26 april 2001 van onder andere verzoeker om een gesprek over de wijze waarop de selectieprocedure had plaatsgevonden te reageren met de mededeling bij brief van 4 mei 2001 dat de brief ter afhandeling in handen van juristen van RWS was gesteld.
Antwoord: Bij de ontvangst van brieven waarin gesproken wordt van 'een tegemoetkoming in de geleden materiele en immateriële schade' is het binnen de RWS-organisatie gebruikelijk juridisch advies in te winnen. De brief van het consortium van 26 april 2001 (…) was zo'n brief; de toon en de inhoud die het consortium had gekozen waren niet mis te verstaan. Pas later is door het consortium bij brief de inhoud van de eerdere brief van 26 april 2001 weliswaar weersproken/ontkend/ genuanceerd met de mededeling dat deze brief primair tot doel had een gesprek met het RWS-programmamanagement te arrangeren. In dit geval was echter niet zozeer sprake van een verzoek, maar vooral sprake van een brief waarmee naar mijn stellige overtuiging in duidelijke bewoordingen een claim voor geleden schade, zowel materieel als immaterieel, werd ingediend.
Punt 5. (...) blijkens een telefonisch onderhoud tussen 4 mei en 8 juni 2001 op het voornoemde verzoek van 26 april 2001 pas in wilde gaan wanneer de stellers van het verzoek hun brief wilden intrekken, omdat deze een schadeclaim zou bevatten.
Antwoord: in een informeel overleg tussen de toenmalige RWS-programmamanager G. en de leiding van het (…) consortium in de persoon van Kn. zijn constructieve afspraken gemaakt over een spoedige en voor beide partijen bevredigende afwikkeling van deze zaak: op grond van door het (…) consortium over te leggen bewijsstukken zou door het consortium een verzoek tot vergoeding voor de verrichte inspanningen (zoals toegezegd in de brochure) kunnen worden voorgelegd bij Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat, zo werd overeengekomen, zou op grond van die fysieke bewijsstukken naar redelijkheid een voorstel over de hoogte van deze vergoeding aan het consortium voorleggen. De claim, die verondersteld werd gelegd te zijn door het (…) consortium, stond deze transactie in de weg en is daarom door het consortium ingetrokken.
Punt 6 (...) tijdens een gesprek op 13 juli 2001 bij monde van een met naam genoemde ambtenaar mee te delen dat als het consortium 'zo door zou gaan er in de toekomst nooit meer opdrachten van RWS te verwachten waren', of woorden van gelijke strekking.
Antwoord: in dit informele gesprek is door beide partijen over en weer duidelijke taal gesproken over de verwachtingen jegens elkaar en het verloop van het proces tot dan toe. Dit gesprek was daartoe ook belegd door beide partijen, namelijk om een poging te doen de lucht te klaren en te zoeken naar aangrijpingspunten om de situatie tot een voor beide partijen acceptabele afronding te brengen. Door een deelnemer van het (…) consortium wordt nu in de klacht eenzijdig een beeld van de duidelijke taal gegeven die over en weer is uitgesproken.
Overigens wil ik er op wijzen dat RWS met een systeem van openbare aanbesteding werkt, dat een open entree voor alle marktpartijen waarborgt. Uitsluiting op basis van een eerder onbevredigend verlopen contact is niet mogelijk.
Klachtonderdeel 2
Voorts klaagt verzoekster erover dat RWS bij brief van 12 augustus 2002 het verzoek om een tegemoetkoming in de door het consortium gemaakte kosten heeft afgewezen. Antwoord: Normaal is dat degene die een claim indient voor verrichte werkzaamheden aantoont welke werkzaamheden hij heeft verricht. In verband met de door de accountant vereiste rechtmatigheid van betaling was dan ook duidelijk afgesproken, dat uitsluitend tot een vergoeding voor inspanningen door het (…) consortium kon worden overgegaan, nadat fysieke bewijsstukken van deze inspanningen waren overgelegd. Herhaalde malen is aan het (…) consortium verzocht deze bewijsstukken te leveren.
In plaats daarvan werden lange computeruitdraaien met uitgevoerde activiteiten uit het tijdregistratiesysteem van een lid van het (…) consortium voorgelegd. RWS moest daaruit zelf maar opmaken wat de aan dit project gerelateerde activiteiten waren, en daaruit de rechtmatigheid van elke geclaimde inspanning bepalen. Kortom: RWS moest zelf de bewijslast en de rechtmatigheid van de inspanning van het consortium vaststellen. Het behoeft geen betoog dat dit een omdraaiing van taken was, en ook overigens ondoenlijk was, zodat RWS hier niet verder op is ingegaan. Als gevolg van het ontbreken van de gevraagde fysieke bewijsstukken ontbrak bij RWS dus de grond voor een rechtmatige vergoeding/betaling van eventuele inspanningen door het (…) consortium. De bereidheid daartoe bestond en bestaat wel degelijk.
Klachtonderdeel 3
Verder klaagt verzoekster erover dat RWS zijn klacht van 14 augustus 2002 over het voorgaande, zoals op 15 oktober 2002 door de Nationale Ombudsman doorgezonden, niet heeft behandeld. In dit verband klaagt verzoeker er tevens over dat, nadat RWS zich eind 2002 alsnog bereid toonde de klacht in behandeling te nemen, ook dit niet tot een afhandeling heeft geleid.
Antwoord: Zoals aan het begin van deze brief onder "procedure" is vermeld, heeft Rijkswaterstaat (RWS) toen de klacht onderzocht teneinde uw brief te kunnen beantwoorden. Daarbij bleek dat de zaak zowel bij (verzoekster; N.o.) als bij RWS zeer emotioneel geladen was, en daarom is - met instemming van alle partijen - geprobeerd in afzonderlijke gesprekken met partijen de emotionele lading te laten verminderen teneinde een bemiddelingsvoorstel te kunnen doen. Dit is gebeurd, maar de standpunten van partijen lagen te ver uit elkaar om tot overeenstemming te kunnen komen. Dit is door RWS en door (verzoekster; N.o.) aan de Nationale ombudsman medegedeeld.
oordeel
Ik wil overigens benadrukken dat ik mij in het geheel niet herken in de kwalificaties zoals deze RWS zijn toebedeeld (…). RWS neemt nadrukkelijk afstand van hetgeen in deze brief over de organisatie en haar werkwijze is geformuleerd en stelt vast op grond van de beantwoording van uw vragen dat de aantijgingen niet zijn onderbouwd.”
2. Als bijlage stuurde de minister van Verkeer en Waterstaat de brochure Slim Wegdek/ Ritsen met elektronische gidsen mee (zie Achtergrond, onder 3.).
D. Reactie verzoekster
In reactie op het standpunt van de minister van Verkeer en Waterstaat en een aantal nadere vragen van de Nationale ombudsman deelde verzoekster onder meer het volgende mee:
“Aangezien planning in dit geschil steeds weer terugkomt, enkele algemene opmerkingen over planningen. Bij planningen is doorgaans sprake van kritische activiteiten. (…)
Ook bij dit project zijn enkele kritische activiteiten te onderkennen.
Een daarvan is de proef met de rijsimulator. Deze proef vindt plaats in opdracht van en voor rekening en risico van RWS. Het is daarom voor aanbieders niet mogelijk om daar veel invloed op uit te oefenen. Deze proef met de rijsimulator heeft een doorlooptijd van 3 maanden (…), waarvan twee maanden voorbereiding en een maand uitvoering. Een andere activiteit die kritisch is, is het bestellen van enige noodzakelijke componenten voor de realisatie. Gezien de ervaringen met RWS is het niet verstandig het financiële risico dat met deze bestellingen gepaard gaat te nemen voordat er een definitieve opdracht voor de realisatiefase gedaan is. (…) De uitvoerder van een eerder pilotproject maakte in zeer duidelijke taal kenbaar niet nogmaals voor een fors bedrag het schip in te willen gaan door organisatorische problemen bij RWS. Uit het verhaal maakte ik op dat hij zeer specifieke materialen voor het pilotproject had ingekocht. Een pilotproject dat stopgezet werd omdat regelgeving uitvoering verhinderde. Waarna de uitvoerder nimmer zijn kosten vergoed heeft gekregen. Gevolg daarvan is dat er een minimaal tijdsverloop zit tussen het gunnen van de realisatiefase en de afronding van de realisatie. Dit werd ook reeds gemeld in de aanbieding.
De door RWS afgegeven planning was daardoor uitermate kritisch, zo niet onmogelijk. De minister schrijft in zijn antwoord (…) dat de andere partijen wel aan deze strikte planning konden voldoen. Feit is echter dat de bestekfase uiteindelijk met meer dan 6 maanden vertraging is afgerond en de realisatiefase met 18 maanden vertraging. (…) Uit het antwoord van de minister wordt (…) duidelijk dat bekend was dat de planning voor de realisatiefase kritisch was en dat men kennelijk ruimte wilde geven daar soepel mee om te gaan. Uit alle correspondentie tussen RWS en het (…) consortium blijkt echter een totaal onwrikbare houding van RWS op het punt van het aanhouden van de planning uit de brochure. Zelfs toen dat aanhouden van deze planning, door toedoen van RWS inmiddels volstrekt onmogelijk geworden was. Juist deze problemen met de door RWS afgegeven en door RWS onmogelijk gemaakte planning, vormden de kern van de door het (…) consortium aangekaarte problemen. Problemen waarvoor het (…) consortium overigens met veel creativiteit oplossingen heeft aangedragen, waarbij het tijdig afronden van de realisatiefase, zoals geëist door RWS, steeds voorop heeft gestaan.
Betreffende uw vragen:
(1. Ik verzoek u nader in te gaan op hetgeen de minister stelt ten aanzien van de manifestatie van 5 juli 2001, namelijk dat het consortium op die datum wel als geselecteerd stond vermeld op het publicatiebord. Indien dit niet klopt, verzoek ik u daarvan - indien mogelijk - enig nader bewijs te overleggen; N.o.)
(…)
Op 5 juli 2001 was de heer (G; N.o.) aanwezig op de manifestatie. Hij constateerde dat dezelfde informatieborden als op 10 april daar aanwezig waren en heeft dat terstond per e-mail gemeld. Ik zie geen reden te twijfelen aan de juistheid van deze berichtgeving. Als de borden wel gewijzigd waren, dan neem ik aan dat dat ongetwijfeld zichtbaar zal zijn op de foto's die RWS hoogstwaarschijnlijk van deze vrij kostbare bijeenkomst gemaakt heeft.
(2. Ik verzoek u nader in te gaan op hetgeen de minister stelt ten aanzien van `opdracht in de bestekfase'. In dit verband verzoek ik u aan te geven in welke zin de in het klaagschrift van 13 januari 2002 gebezigde term `opdracht voor de bestekfase' moet worden opgevat. Bedoelde (verzoekster; N.o.) hiermee (…) te stellen dat er een opdracht bestond voor het gehele project, dus ook de realisatiefase?; N.o.) (…)
(Verzoekster; N.o.) bedoelt met bestekfase de "Bestekfase/gedragsonderzoeksfase" als genoemd in de folder "Pilot Slim Wegdek" (…). In de bestekfase is aan de aanbieders, volgens de folder, opdracht verleend voor het maken van een gedetailleerde bestek en het meewerken aan de test met de rijsimulator. Als vergoeding ontvangen de deelnemers aan deze fase een som van fl. 75.000,= en een kans van ca. 50% op het verkrijgen van de opdracht voor de realisatiefase. De rest van de kosten worden de deelnemers geacht als investering uit eigen middelen te zien. Basis voor deze investering is de kans op het verkrijgen van de opdracht voor realisatie. Aangezien het bestek voor de realisatiefase een essentieel onderdeel van deze opdracht is, is ook de discussie over de haalbaarheid van de planning voor de realisatiefase een essentieel onderdeel van de bestekfase. Dit bestek is tenslotte een aanbieding van de deelnemer voor het uitvoeren van de realisatiefase.
(3. Ik verzoek u nader in te gaan op hetgeen de minister stelt ten aanzien van de vertraging, namelijk dat deze te wijten was aan het consortium omwille van een financiële kwestie; N.o.) (…)
Ja, er was een relatie tussen vertraging en financiële kwesties. Om de planning te halen was het noodzakelijk het project op volle kracht op te starten op 1-2-2001. De proef met de rijsimulator (rekening en risico RWS) bleek een zeer lange voorbereidingstijd te hebben en kon pas laat van start gaan. Door de onbereikbaarheid van de enige contactpersoon bij de RUG, door o.a. vakantie van deze contactpersoon in februari en het ontbreken van voicemail, e-mail of vervanging van deze contactpersoon tijdens en buiten zijn vakantie en verder het niet, dan wel niet tijdig beantwoorden van mail door de contactpersonen bij RWS/WnT gingen veel kostbare weken verloren. Hierdoor werd het op tijd afronden van de bestekfase onmogelijk. Om de geplande einddatum van de realisatiefase te halen, (…) de bestekfase hield een aanbieding voor de realisatiefase in, dienden materialen besteld te gaan worden voor het einde van de bestekfase. Het (…) consortium vond een dergelijke investering, naast de al zeer grote eigen investering in de bestekfase, niet verantwoord. Daarnaast was er nog geen formele schriftelijke overeenkomst opgesteld voor de bestekfase, iets wat bij een overeenkomst met een omvang van totaal ca. fl. 600.000,= wel gepast is. Deze problematiek is ook duidelijk terug te vinden in de brieven van het (…) consortium van 9-3-2001,22-3-2001 en 23-3-2001.
(4. Ik verzoek u nader in te gaan op hetgeen de minister stelt ten aanzien van de intrekking van de brief van 26 april 2002 door het consortium. Is dit in samenspraak met Rijkswaterstaat gebeurd?; N.o.) (…)
Ja, het was een harde eis van RWS dat deze brief ingetrokken zou worden indien men buiten rechte tot een oplossing van de geschillen wilde komen.
(…)
Verder betreffende de reacties van anderen het volgende:
(Ten aanzien van Z; N.o.).
Ik heb met (G; N.o.) het overleg van 13 juli zowel voor- als nabesproken. Het is goed mogelijk dat hij op dit overleg als vijandig overkwam. Daarvoor was ook alle reden. Ik zie geen reden om aan te nemen dat zijn opmerkingen "insinuerend" geweest zouden zijn. Ik neem aan dat, net als in al zijn voorafgaande en volgende correspondentie, waarvan al een groot gedeelte in uw bezit is, hij zich beperkt heeft tot het goed onderbouwd weergeven van feiten. Feiten die natuurlijk, door hun aard, wel degelijk een beschuldigende indruk gemaakt kunnen hebben op (Z; N.o.) van RWS.
Betreffende die ene "procesopmerking" van (Y; N.o.).
Het is netjes dat hij zo ruiterlijk toegeeft deze opmerking gemaakt te hebben. Ik zou deze opmerking in deze context echter niet willen karakteriseren als een "procesopmerking". (…) Het maken van deze opmerking in deze context om het schikkingsproces te versoepelen dient mijns inziens (…) ondenkbaar te zijn. Het moge duidelijk zijn dat (Z; N.o.) met duidelijk onwettige acties tegen alle leden van het consortium dreigde om het resultaat van het schikkingsproces te beïnvloeden.
De brief van de minister van 30-10-2003.
(…) "In september 2003 is door RWS/DWW een uitnodiging gedaan - nu aan het gehele (…) consortium (...) Twee van de drie consortiumleden distantieerden zich van de klacht"?
Ik verwijs hierbij naar de klacht zoals ingediend 13-8-2002 (…).
Inmiddels zijn wij (…) de gang van zaken rond het project meer dan zat en hebben wij, onafhankelijk van de overige consortiumpartners en zonder deze zelfs maar te vragen hierin te participeren, besloten een klacht voor te leggen aan de Nationale Ombudsman. De motivatie om onze partners hierin niet te betrekken is gelegen in het feit dat zij (vrijwel) uitsluitend afhankelijk zijn van opdrachten van RWS en dat het ter bespreking van 13-07-2001 geuite dreigement van toekomstige uitsluiting zelfs niet eens werd ingetrokken.
(…)
(…) "Dit aspect van de planning (de geplande doorlooptijd van de Realisatiefase; N.o.) (werd) dan ook niet meer als criterium meegewogen"
Uit de correspondentie tussen het (…) consortium en RWS blijkt dat van enige inschikkelijkheid betreffende die planning geen sprake was, uit de uiteindelijke realisatie blijk dat tegenover andere aanbieders zeer soepel met deze planning werd omgegaan: de realisatie werd uiteindelijk met 18 maanden vertraagd.
(…)
(…) "Het consortium wilde daarom in eerste instantie pas verder gaan met de invulling van fase 2 (de bestekfase) indien aan het begin van fase 2 (…) al opdracht werd verleend voor fase 3 (de realisatiefase)”.
Dit is feitelijk onjuist, zoals ook blijkt uit de correspondentie. Wel werd gevraagd de opdracht voor de realisatiefase te verstrekken op een moment dat die opdracht nog binnen de gestelde einddatum uitvoerbaar was, dan wel dat RWS zelf de risico's die samenhangen met het tijdig, maar dus voor de vergunningsdatum, aanschaffen van de benodigde materialen met een lange levertijd. Dit was in overeenstemming met de brochure: (…) "De precieze financiering van de realisatiefase zal lopende het pilotproject, in overleg tussen alle betrokken partijen, uitgewerkt worden."
Dit overleg liep echter uitermate stroef. Zo eiste RWS in een aangetekende brief van 20 maart 2001 de onmogelijke eis om te voldoen aan de voorwaarden uit de brochure. Alleen al het gegeven dat de rijsimulatie (rekening en risico RWS) een doorlooptijd van 3 maanden had en voor 31 mei afgerond diende te zijn en er tussen 20 maart en 31 mei nu eenmaal geen 3 maanden liggen.
(…) "daar het tweede geselecteerde consortium (…) wel kon voldoen aan de planning"
Uit het verloop van het project is gebleken dat de bestekfase (fase 2) meer dan 6 maanden is uitgelopen en de realisatiefase (fase 3) 18 maanden is uitgelopen. Let wel, de planning in de folder voor de bestekfase was 5 maanden, gevolgd door een uitvoeringsfase van 4 maanden. Kennelijk is RWS selectief met het maken van uitzonderingen.
(…) "Het pilotteam kon toen tot een aangepaste selectie komen, opdat de voortgang, uitgangspunten en kwaliteit van de ontwerpprijsvraag alsnog konden worden gered." Wederom, de bestekfase (fase 2) is meer dan 6 maanden uitgelopen en de realisatiefase (fase 3) is 18 maanden uitgelopen.
(…) "Ten onrechte wordt derhalve gesteld dat (het vermelden van de naam van het consortium op het bord; N.o.) niet zou zijn gebeurd op de manifestatie op 5 juli"
Op 5 juli werden door (G.; N.o.) dezelfde borden waargenomen als op 10 april. Dit is o.a. ter plaatse gemeld aan (Y; N.o.).
(…) "In deze brief (van 31 januari 2001; N.o.) is (…) absoluut geen toezegging gedaan over het door (het consortium; N.o.) krijgen van de uiteindelijke opdracht dan wel over toelating tot de Realisatiefase, of zoals zij zelf steeds zegt de Bestekfase van het project."
Ik zie geen reden om van de naamgeving in de brochure af te wijken. Volgens de brochure betekent selectie het verstrekken van de opdracht voor de bestekfase (fase 2). In deze fase dient zowel de precieze definitie (bestek) voor de realisatiefase als de uiteindelijke planning en financiering van de realisatiefase geregeld te worden. Het feit dat RWS in haar brief van 31-1-2001 een andere terminologie gebruikt wijzigt daar niets aan en zaait alleen verwarring. Nu de minister de term Bestekfase voor de Realisatiefase gaat gebruiken wordt de verwarring nog groter.
(…) “en achtte na rijp beraad de omschrijving "wegens interne planningsproblemen" de meest passende en minst schadelijke voor het (…) consortium"
Er was geen sprake van "interne planningsproblemen" (…). Daardoor was de statement zowel onjuist als beschadigend.
(…) "Dit is feitelijk onjuist, er is in deze fase van het proces aan geen enkel consortium een opdracht verleend voor een bestekfase of realisatiefase"
Volgens de brochure betekent selectie voor de bestekfase (fase 2) het verlenen van een opdracht om een gedetailleerde specificatie (bestek) te maken in ruil voor een gedeeltelijke betaling van fl. 75.000,= en een grote kans op gunning voor de realisatiefase, in ieder geval een kans die voldoende groot is om naast de tegemoetkoming van fl. 75.000,= ook nog een eigen investering van fl. 225.000,= voor deze bestekfase (fase 2) te rechtvaardigen.
Juist wat de minister hier schrijft is (…) kennelijk feitelijk onjuist.
(…) "De claim, die verondersteld werd gelegd te zijn door het (…) consortium stond deze transactie in de weg en is daarom door het consortium ingetrokken."
Op zich is de aanwezigheid van een claim geen beletsel om tot een schikking te komen, slechts indien een van de partijen intrekking van de claim eist alvorens een schikking te willen bespreken, is er sprake van een beletsel. RWS stelde pas over afwikkeling te willen praten indien de claim ingetrokken zou worden.
(…)
(…) "Normaal is dat degene die een claim indient voor verrichtte werkzaamheden aantoont welke werkzaamheden hij heeft verricht."
Allereerst was er op 12 augustus 2002 niet sprake van een claim als zodanig, maar van een schikkingsregeling in verband met het verbreken van een overeenkomst door RWS. Op uitdrukkelijk verzoek van RWS was om tot deze schikkingsovereenkomst te komen de claim ingetrokken. Ik krijg hier de indruk dat RWS zichzelf boven de wet plaatst. Er was sprake van een overeenkomst Een overeenkomst die door RWS gebroken is. Daarna was er een schikkingsovereenkomst, die niet door RWS is nagekomen. Normaal is dat degene die een overeenkomst niet nakomt, of die het nakomen van de overeenkomst door de andere partij verhindert, gehouden is zijn verplichtingen binnen die overeenkomst alsnog geheel na te komen. Dit vermeerderd met de door de andere partij, door het verbreken van de overeenkomst geleden extra schade.
Aangezien de gepubliceerde procedure voor de Pilot Slim Ritsen geen ontbindende clausules kent, zijn er twee mogelijkheden om de overeenkomst "Uitvoeren van de bestekfase" te ontbinden: in onderling overleg of door de rechter.
Beide mogelijkheden zijn door RWS niet benut bij het verbreken van de overeenkomst. Het schikkingsvoorstel van het consortium, met daarin het vergoeden van een deel van de schade en het herstel van de naamschade, was daarom uitermate schappelijk jegens RWS.
Uit de correspondentie blijkt dat er van de zijde van het consortium sprake was van een investering van fl. 325.000,= en dat er daarnaast aanzienlijke naamschade geleden is.
(…)
(…) "De standpunten van partijen lagen te ver uit elkaar"
Het primaire probleem is dat RWS van mening is dat zij niet gebonden is overeenkomsten na te komen, maar dat zij eenzijdig haar wensen mag dicteren. Juist de "procesopmerking" van (Z; N.o.) toont aan dat deze opstelling gebaseerd is op het feit dat er hier sprake is van een "klantmonopolie". RWS heeft in deze markt als klant een vrijwel onaantastbare positie.”
E. Informatie betrokken ambtenaren
1. In reactie op de klacht deelde de destijds bij het innovatieproject betrokken ambtenaar Z onder meer het volgende mee:
“1. (…)
2. Dit project bestaat uit een groot aantal deelprojecten, waar op allerlei gebieden innovaties worden onderzocht en als pilots worden uitgevoerd. Elk deelproject heeft zijn eigen projectleider, die verantwoordelijk is voor het uiteindelijk realiseren. De projectleiders hadden periodiek overleg met elkaar. Ik was voorzitter van dit overleg.
3. Voor een van de projecten is mij toentertijd gevraagd bij een gesprek aanwezig te zijn, om een aantal gerezen problemen tot een goed einde te brengen. Het betrof het gesprek op 13 juli 2003. Ik had de betrokkenen nog nooit ontmoet. De projectleider (Y; N.o.) had mij bij gesproken over de problematiek. Doel van het gesprek was om te kijken of er tot een schikking zou kunnen worden gekomen en de problemen op te lossen op een voor alle partijen redelijke en aanvaardbare oplossing.
4. Op verzoek van alle partijen was het overleg op 13 juli een informeel overleg, waar iedereen alles zou mogen zeggen, zo eerlijk mogelijk. Er was afgesproken om van dit overleg geen verslag te maken. Dit in de veronderstelling dat beide partijen zich daarna zouden kunnen beraden over een oplossing.
5. De opening van het gesprek was van de zijde van de heer G. zeer vijandig en er werden nog al wat beschuldigingen en insinuaties gemaakt naar ons als vertegenwoordigers van Rijkswaterstaat en de hele overheid. Ik heb hem toen verteld, dat dit geen normale manier is, om een gesprek te starten en dat dit soort gedrag geen positieve bijdrage levert bij een toekomstige samenwerking tussen hem en Rijkswaterstaat. Slechts één opmerking in de totale context van een gesprek, dat daarna weer een normaal karakter kreeg. De opmerkingen van de heer G. waren eigenlijk al aanleiding om het gesprek maar te beëindigen. Daarna is het gesprek normaal verlopen. Mijn opmerking was dan ook duidelijk een procesopmerking om iedereen weer tot normaal overleg te krijgen. Dat deze er nu geïsoleerd wordt uit gehaald, is totaal onredelijk en buiten proorties. Dan zouden alle opmerkingen van de heer G. eerst maar eens aan de orde moeen worden gesteld om een volledig beeld te krijgen. De zaak is nu volledig omgedraaid.
6. Na dit gesprek heb ik conform de afspraak een overleg gehad met de heer Kn. Daar is nogmaals benadrukt van beide kanten, dat de onvriendelijke start op 13 juli nogal emotioneel was en dat dit voor geen van de partijen enig gevolg heeft m.b.t. tot een eventuele samenwerking in de toekomst. Ook is toen besproken om een oplossing te bekrachtigen waar fl. 55.000 zou worden betaald aan het consortium. Dan zou er wel een urenverantwoording moeten worden overlegd, die eventueel door de rijksaccountant mocht worden gecontroleerd.”
2. In reactie op de klacht deelde de destijds bij het innovatieproject betrokken ambtenaar Y onder meer het volgende mee:
“Ter introductie even iets over mijn positie en rol ter verduidelijking, gezien het feit dat klager hierover niet eenduidig is in zijn communicatie. Mijn positie en rol was die van programmamanager/themaleider Wegdek van de Toekomst. Binnen dit programma liepen een drietal grote projecten met elk een eigen projectleider. Ik was eindverantwoordelijk voor de inhoud van het programma. De projectleiders droegen en dragen de verantwoordelijkheid voor een rechtmatig en doelmatig verloop van de projecten. Vanuit mijn programmaverantwoordelijkheid heb ik regelmatig support geleverd aan projectleiders. Dat was ook het geval in februari 2001, toen met één van de in totaal tien consortia, waarmee we in gesprek en onderhandeling waren, problemen ontstonden over de vooraf opgestelde en gepubliceerde spelregels van de ontwerpcompetitie Slim Wegdek.
Ik zal nu puntsgewijs op de drie klachten ingaan.
- op 10 april 2001 is achteraf gezien ten onrechte de naam van het (…) consortium niet als geselecteerde genoemd op de billboards. Het stond wel genoemd, maar (slechts) als deelnemer. Wij verkeerden in de veronderstelling dat we de geselecteerden zouden noemen die uiteindelijk voor de volgende ronde zouden gaan. Hetgeen logisch is. Echter in dit geval bleek een nuancering nodig van het begrip geselecteerde. Na afloop van de bijeenkomst op 10 april, in de Cruiseterminal in Rotterdam, heeft (G; N.o.) mij hier in duidelijke bewoordingen kennis van laten nemen. Wij hebben uiteindelijk de panelen (…) hierop laten aanpassen en het (…) consortium vernoemd onder de geselecteerde consortia.
- tijdens de manifestatie op 10 april 2001 is op neutrale wijze getracht aan te geven dat een aanvankelijk geselecteerd consortium uiteindelijk niet deel zou kunnen nemen aan de ontwerpfase. Wij vonden het niet juist om aan te geven dat het consortium zowel inhoudelijk, planningtechnisch als budgettair niet het vereiste niveau bleek te kunnen halen. We hebben er toen voor gekozen om 'interne planningsproblemen' als enige motivatie aan te voeren. Wij moesten ons als organisatie overigens op deze wijze ook verantwoorden aan alle overige deelnemers aan deze ontwerpcompetitie. Deze overige deelnemers zaten met ongeveer 200 personen in de zaal.
Vanaf het begin af aan werd duidelijk dat de verwachtingen bij het consortium anders waren dan dat wij naar onze stellige overtuiging hadden gecommuniceerd in brochure en informatiebijeenkomst. Terugkijkend dacht het consortium het planningsprobleem dat zij voor zichzelf signaleerden te kunnen oplossen door meteen in de tweede fase te kunnen beschikken over het totaalbudget dat voor fase 3 gereserveerd was. Dit was en is een door hen bewust in stand gehouden volstrekt verkeerde weergave van de formele en feitelijke situatie. Vanuit dat perspectief redenerend kwamen zij voor de binnen die context logische conclusie dat wij een planningprobleem hadden: inderdaad, in fase 2 stelden wij geen geld beschikbaar dat voor fase 3 en na selectie van een ontwerp gereserveerd was. Geen kwestie van perceptie, maar van goed lezen en luisteren. Het is mij opgevallen dat gaandeweg die periode het consortium (…) haar mogelijkheden om binnen de randvoorwaarden van de prijsvraag te kunnen opereren zag afnemen.
- tijdens dit gesprek met gesloten deuren, teneinde de lucht te klaren na een periode van verkeerd begrip, interpretatie etc., en met de vooraf afgesproken voorwaarde dat dit een gesprek zonder verslaglegging zou worden, zijn stevige woorden gesproken door consortiumlid (G; N.o.). Hij noemde met overslaande stem de RWS een zeer onbetrouwbare partij, en woorden van gelijke strekking. De reactie van RWS/(Z; N.o.) richtte zich tot (G; N.o.), en niet tot het gehele consortium zoals klager abusievelijk aangeeft, en maakte duidelijk dat als (G; N.o.) zich met zijn bedrijf op deze manier zou blijven opstellen, dit de aantrekkelijkheid voor Waterstaat als opdrachtnemer niet groter zou maken. En woorden van gelijke strekking.
Tot slot, ik betreur de gang van zaken. Gedurende vier jaar hebben we met 40 consortia van bedrijven, onderwijsinstituten, jury's, media op alle mogelijke manieren zaken gedaan steeds vanuit de oorspronkelijke doelstelling dat infrastructuur in de toekomst van nog meer maatschappelijke betekenis moet zijn dan nu. De procesgang die we introduceerden was eveneens nieuw, en daarom uitgebreid en zorgvuldig omschreven in brochures. Alle betrokkenen zijn van het gehele proces op de hoogte gehouden via een zgn. wegdekreeks. Het is dan jammer dat één van de in totaal 40 deelnemende consortia consequent weigert in te zien, ondanks onze informatievoorziening daarover, dat hier geen sprake was van een onderhandse gunning van een klus, maar van een innovatieve prijsvraag voor nieuwe producten waarvoor we met zijn allen, markt en overheid, op zoek gingen naar specificaties en mogelijkheden.”
3. Daarnaar gevraagd deelde een medewerker van het Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat onder meer het volgende mee:
“Vraag 1: Wanneer werd aan het consortium meegedeeld dat voor 5 maart een afspraak was gemaakt met de Rijksuniversiteit Groningen (RuG)?
(…) Bij brief van 31 januari 2001 (…) is het (…) consortium uitgenodigd voor de tweede fase van het pilot project. In deze brief is onzerzijds de hoop uitgesproken dat het consortium voldoende gegevens zou kunnen aanleveren voor de beoordeling en de selectie voor toelating tot de derde fase op basis van de rijsimulatie proef. Conform het gestelde in de prijsvraagbrochure “Slim Wegdek, Ritsen met elektronische gidsen” had het consortium tot 1 maart 2001 de tijd deze gegevens bij de RuG aan te leveren. Kort na deze datum zou dit rijsimulator instituut gaan beginnen met het prepareren van de rijsimulatie proef op basis van de desbetreffende gegevens, opdat - eveneens volgens de aangegeven planning - de resultaten van de proef in mei 2001 bekend zouden zijn. Vanaf 8 februari 2001 is per e-mail en per telefoon diverse malen contact geweest tussen consortium leider K. van het (…) consortium en (X; N.o.) van het pilotteam Slim Wegdek over de aanlevering van deze specifieke informatie. Bij deze contacten is reeds in een vroeg stadium het organiseren van een startbijeenkomst begin maart 2001 bij de RuG aan de orde gesteld. Op 8 februari 2001 is aan het (…) consortium een vragenlijst van het rijsimulator instituut en de naam van een contactpersoon bij dit instituut toegezonden (…). In de derde week van februari 2001 zijn aan het (…) consortium data (waaronder 5 maart 2001) voorgelegd voor de zogenoemde kick-off meeting bij de RuG. In de laatste week van februari 2001 ontving (X; N.o.) van de RuG de mededeling dat het (…) consortium noch de vragenlijst had beantwoord en noch de contactpersoon had benaderd om de afspraak voor een startbijeenkomst te bevestigen. In een daarop volgend telefoongesprek tussen (X; N.o.) en K. deelde laatst genoemde mee niet te kunnen deelnemen aan een kick off meeting op 5 maart 2001, maar wel op 6 maart 2001 (een datum waarop de andere betrokkenen niet konden). In dat zelfde telefoongesprek deelde K. (…) mee eerst een contract voor een bedrag van fl. 300.000,- te willen hebben om fase 2 in te kunnen vullen. Door deze mededeling kwam niet alleen het houden van een startbijeenkomst begin maart 2001 op losse schroeven te staan (het consortium moest blijkbaar nog beginnen met de voorbereidende werkzaamheden daartoe), maar werd tevens een onverwacht probleem op tafel gegooid. Daaropvolgend heeft op 1 maart 2001 een gesprek tussen het (…) consortium, (X; N.o.) en (Y; N.o.) plaatsgevonden om te proberen deze financiële kwestie te ontzenuwen.
Vraag 2. Heeft de risicoanalyse van het consortium, zoals opgenomen in de offerte (…) nog een rol gespeeld in de beslissing het consortium te selecteren? In hoeverre speelde deze risicoanalyse in latere fasen een rol?
(…) De risico inventarisatie is meegenomen bij de selectie van de consortia voor de tweede fase van het pilotproject, zoals (…) uit de verslagen van de themateamvergaderingen op 30 januari 2001 en 13 februari 2001 blijkt. Aangezien evenwel alle potentiële consortia voor selectie voor de tweede fase aangaven mogelijke risico's te hebben met levertijden, is deze risicoanalyse niet doorslaggevend geweest voor de uiteindelijke selectie. De levertijden lagen bij alle potentiële consortia op het kritieke pad van de planningen.
Uiteindelijk zou evenwel slechts één consortium worden geselecteerd voor de derde fase, de realisatie van een pilot. Het pilotteam Slim Wegdek was bekend dat twee consortia dezelfde hardware componenten zouden gaan gebruiken, waarbij de door de consortia aangegeven levertijden sterk uiteen liepen. Zo was bij het pilotteam bekend dat de belangrijkste component, de lichtlijn, bij consortium X twaalf weken na opdrachtverlening zou kunnen worden geleverd. Consortium Y had aangegeven dat de levertijd van deze lichtlijn dertig weken zou zijn. Aangezien uiteindelijk consortium X of Y voor de realisatiefase zou worden geselecteerd werd door het pilotteam geconcludeerd dat bij opdrachtverlening aan consortium Y de levertijd voor dit stuk hardware zou kunnen worden teruggebracht van dertig weken naar 12 weken. Op grond van deze gegevens vond het pilotteam het niet noodzakelijk de risico inventarisaties van doorslaggevende betekenis te laten zijn. Naar het oordeel van het pilotteam zat er nog de nodige speelruimte in de door de consortia aangegeven leverdata. Zelfs een eventueel noodzakelijke verschuiving van de opleverdatum van de realisatie fase was zeer zeker bespreekbaar en accepteerbaar.”
4. Als bijlage bij de reactie van de medewerker was een afschrift gevoegd van een verslag van een teamvergadering van 30 januari 2001. Dit verslag houdt onder meer het volgende in:
`In totaal 3 van de 6 ideeën bleken te voldoen aan alle criteria, waarna met het pilotteam een nadere verdieping is uitgevoerd. Hieruit bleek één idee slecht op het aspect van haalbaarheid te scoren; voor bepaalde componenten werden levertijden van 30 tot 40 weken aangegeven. Ook bij de andere twee ideeën bleek van dergelijke levertijden sprake, echter deze waren reeds in de totaalplanning opgenomen. (…)
Van de twee nog overgebleven ideeën is er één zeer wetenschappelijk en één zeer realistisch. Met het pilotteam is uiteindelijk besloten deze twee ideeën uit te laten werken tot een simulatie. (…)
Bekeken zal nog moeten worden hoe moet worden omgegaan met het aspect levertijden.”
5. Als bijlage bij de reactie van de medewerker was tevens een afschrift gevoegd van een verslag van een teamvergadering van 13 februari 2001. Dit verslag houdt onder meer het volgende in:
“Slim Wegdek:
Zal in verband met de levertijden wellicht niet in 2001 gerealiseerd kunnen worden. bij de levering van het bestek (juni) zal exact bekend zijn wat de levertijden zijn. Een verkorting van de levertijden op bepaalde componenten is wellicht mogelijk echter zal financiële consequenties met zich meebrengen.
Week 50 2001 wordt als eindopleveringsdatum vastgesteld. Als aandachtspunt (…) wordt genoemd het verzinnen van een slimme procedure om de levertijden te verkorten.
Presentatie met het tussenresultaat op 10 april in combinatie met de officiële prijsuitreiking. (…)
Demodag eind juni waarop de simulatieproeven van TU en RUG worden gedemonstreerd.”
Achtergrond
1. Burgerlijk Wetboek (BW)
Artikel 3:14:
“Een bevoegdheid die iemand krachtens het burgerlijk recht toekomt, mag niet worden uitgeoefend in strijd met geschreven of ongeschreven regels van publiekrecht.”
Aantekening 2 bij artikel 3:14 BW uit Tekst en Commentaar op het Burgerlijk Wetboek, vierde druk, 2001, luidt onder meer als volgt:
“2. Overheid. De bepaling is vooral van belang wanneer de overheid zich van privaatrechtelijke bevoegdheden bedient. Het artikel maakt ook in zulke gevallen duidelijk dat de overheid niet in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur mag handelen.”
Artikel 6:217, eerste lid:
“Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan.”
Aantekening 2 bij artikel 6:217 BW uit Tekst en Commentaar op het Burgerlijk Wetboek, vierde druk, 2001, luidt onder meer als volgt:
“2. Totstandkoming door aanbod en aanvaarding (lid 1). A) Aanbod. (…) Vorm. Het aanbod kan in beginsel in iedere vorm geschieden en kan ook opgesloten liggen in gedragingen. (…) b) Aanvaarding. (…) Vorm. Ook de aanvaarding kan in beginsel in iedere vorm geschieden.”
Artikel 7:400, eerste lid:
“De overeenkomst van opdracht is de overeenkomst waarbij de ene partij, de opdrachtnemer, zich jegens de andere partij, de opdrachtgever, verbindt anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden te verrichten die in iets anders bestaan dan het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard, het bewaren van zaken, het uitgeven van werken of het vervoeren of doen vervoeren van personen of zaken.”
Artikel 7:406, eerste lid:
“De opdrachtgever moet aan de opdrachtnemer de onkosten verbonden aan de uitvoering van de opdracht vergoeden, voor zover deze niet in het loon zijn begrepen.”
Artikel 7:408, eerste lid:
“De opdrachtgever kan te allen tijde de overeenkomst opzeggen.”
2. Algemene wet bestuursrecht
Artikel 9:11:
“1. Het bestuursorgaan handelt de klacht af binnen zes weken of - indien afdeling 9.3 van toepassing is - binnen tien weken na ontvangst van het klaagschrift.
2. Het bestuursorgaan kan de afhandeling voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan aan de klager en aan degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft.”
Artikel 9:12, eerste lid:
“Het bestuursorgaan stelt de klager schriftelijk en gemotiveerd in kennis van de bevindingen van het onderzoek naar de klacht alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.”
3. Uit de in 2000 uitgebrachte brochure Slim Wegdek, Ritsen met elektronisch gidsen:
“Ritsen met elektronische gidsen. Wat houdt het in?
In deze brochure vindt u alles over de prijsvraag Ritsen met elektronische gidsen. Hierbij gaat het om een systeem dat anticipeert en de weggebruiker helpt bij het ritsen. (…) Doel van dit project is het nader bestuderen van de gedragsbeïnvloeding van de weggebruiker bij het ritsen, met behulp van elektronische gidsen. (…)
Rijsimulatietesten
Om de interactie tussen weggebruiker en specifieke ritssignalering nader te onderzoeken willen we voorafgaand aan de praktijkproef in een laboratoriumomgeving `rijsimulatietesten' uitvoeren met weggebruikers. (…)
Slim Wegdek
(…)
Slim Wegdek denkt mee met de weggebruiker en ondersteunt een veilige en comfortabele verplaatsing door het verkeer. (…) Wij willen met dit idee een impuls geven aan de ontwikkeling van innovatieve en intelligente wegdek- en wegkantsystemen. De proef maakt deel uit van Wegdek van de Toekomst, een van de thema's van Wegen naar de Toekomst.
Samen met de markt
(…) Daarom nodigen wij geïnteresseerde bedrijven en consortia uit hun kennis en ervaring, ideeën en producten met ons te presenteren.
Prijsvraag
Daarom hebben wij een prijsvraag uitgeschreven. Hierbij nodigen we partijen uit een slim ritssysteem te ontwerpen. Een deskundig team kiest twee inzenders voor de volgende fasen. Deze worden uitgenodigd voor het maken van een bestek. Per bestek wordt hiervoor NLG 75.000 incl. BTW ter beschikking gesteld. Uiteindelijk zal één ontwerp ook daadwerkelijk worden uitgevoerd.
Fasering
1. Ontwerpfase november 2000-januari 2001
(…)
2. Gedragsonderzoeksfase februari-mei 2001
(…)
3. Realisatiefase juli-oktober 2001
(…)
Op 15 november (2000; N.o.) organiseren wij een informatiebijeenkomst (…).
(…)
Globaalontwerpfase: november 2000-januari 2001
In deze fase nodigen wij de markt uit om tot uiterlijk 4 januari (20010 (…) creatieve oplossingen in te zenden voor de pilot `Ritsen met elektronische gidsen”. (…) In oktober 2001 moet de pilot gebruiksklaar zijn, zodat een breder publiek kan kennismaken met Slim Wegdek. Dit betekent dat we mogelijk - gezien de beperkte realisatietijd - moeten terugvallen op enkele al geteste componenten en technieken. (…) Eis is dat dit `terugvalscenario' de ideale ontwikkelingen terugbrengt tot een realiseerbare demonstratie binnen de gestelde limiet van één jaar. (…)
De inzending dient dus naast de beschrijving van het ontwerp van de ideale oplossing (toekomstvisie) een beschrijving van een haalbaar ontwerp te bevatten van de binnen één jaar realiseerbare uitvoering. (…)
Naar verwachting zal RWS twee inzenders uitnodigen om hun `haalbare ontwerp' in fase twee nader uit te werken tot een bestek voor de aanbesteding van de praktische uitvoering op een bestaand ritsvak. (…)
Resultaten van de globaalontwerpfase
Inzendingen uit de globaalontwerpfase moeten zodanig zijn, dat we een verantwoorde selectie kunnen uitvoeren. Daarom verwachten wij dat de inzendingen het volgende bevatten:
I . Een beschrijving van de integrale ideale oplossing (…).
(…)
II. Een beschrijving van de integrale haalbare oplossing voor het `Ritsen met elektronische gidsen' die binnen één jaar te realiseren is, met een planning tot oktober 2001.
(…)
III. Een onderbouwing waaruit blijkt dat aan onze voorwaarden voor inzender en inzending voldaan wordt.
IV. Een plan van aanpak (…) voorzien van een globale activiteitenplanning voor zowel de ideale oplossing (punt I) als de haalbare oplossing (punt II). De laatste dient afgestemd te zijnop realisatie uiterlijk in oktober 2001.
V. Een prijsindicatie (inclusief de belangrijkste onzekerheden daarin) voor een compleet systeem (...).
VI. Een risico-inventarisatie van mogelijke knelpunten voor realisatie en planning van de haalbare pilotversie, zoals de levertijd van een nieuw type wegdekcomponenten.
Bestekfase/gedragsonderzoeksfase: februari-mei 2001
In deze fase werken de twee geselecteerde inzenders, naar verwachting twee, tegen een vergoeding (zie kader) in nauw overleg met RWS hun globale ontwerpen uit tot detailontwerp en bestek. (…) Parallel aan deze uitwerking laat RWS op basis van de globale ontwerpen (…) voor eigen rekening een rijsimulatie voorbereiden. Waar nodig zijn in overleg nog verfijningen in het algoritme aan te brengen tot uiterlijk 1 maart 2001. Later is niet haalbaar in verband met de planning van de rijsimulatieproeven in de tweede helft van mei 2001. (…)
Aan de hand van de bevindingen uit de rijsimulatieproeven en de beoordeling van de bestekken bepaalt het projectteam begin juni 2001 of een ontwerp gerealiseerd zal worden en zo ja, welke. De uiterste inleverdatum van het bestek is 8 juni.
Vergoeding/financiering
Voor de eerste fase (…) is geen vergoeding beschikbaar. Uitsluitend geselecteerde bedrijven (…) ontvangen voor de gedetailleerde uitwerking van hun onderwerpen in fase 2 een vaste vergoeding van NLG 75.000 (inclusief BTW), uiteraard mits het bestek naar het oordeel van Rijkswaterstaat compleet is. RSW neemt de kosten op zich voor de inrichting van de rijsimulatietest(s) (…) en voor de evaluatie van deze proeven. De precieze financiering van de realisatiefase zal lopende het pilotproject in overleg met alle betrokken partijen, uitgewerkt worden.
(…)
Realisatiefase: juli-december 2001
In geval van een `go'-beslissing, wordt het bestek toegepast op/aangepast aan de exacte locatie. Als RWS dit definitieve bestek goedkeurt ten aanzien van inhoud en kosten, krijgt het bedrijf of consortium na gunning uit de hand van juli tot oktober 2001 de tijd om `Ritsen met elektronische gidsen' te realiseren.
De planning in detail
Globaalontwerpfase
November-4 januari 2001 Geïnteresseerde bedrijven stellen hun integrale globale ontwerpen op voor `Ritsen met elektronisch gidsen' en leveren deze uiterlijk in op 4 januari 2000 (…).
15 november 2000 Het RWS-pilotteam organiseert voor geïnteresseerde bedrijven een informatiemiddag (…).
Eind januari 2001 Het RWS-pilotteam beoordeelt of inzendingen (…) en selecteert bedrijven/consortia (…).
Bestek/onderzoeksgedragsfase
februari-mei 2001 De (…) geselecteerde bedrijven/consortia werken hun globale ontwerp in overleg met het RWS-pilotteam uit tot een gedetailleerd bestek. RWS laat rijsimulatietest(s) inrichten voor gedragsonderzoek.
tot 1 maart 2001 De bedrijven/consortia verstrekken aanvullende informatie voor verfijning van de regelalgoritmes ten behoeve van de rijsimulatieproef.
mei 2001 RWS voert op de rijsimulator(s) het gedragsonderzoek uit. De beide bedrijven /consortia bereiden een presentatie voor van hun systeem voor een pilotdag in juni 2001.
8 juni 2001 De beide bedrijven/consortia leveren hun bestekken in.
eind juni 2001 Go/no go: RWS bepaalt of er een ontwerp gerealiseerd zal worden en zo ja, welke. Bekendmaking op de pilotdag.
Realisatiefase
juli 2001 Het winnende bedrijf/consortium past het ontwerp toe op de specifieke locatie, wat leidt tot het definitieve bestek. Na goedkeuring gunt RWS de opdracht aan het bedrijf of consortium, vanaf dat tijdstip formeel opdracht(gever).
juli-oktober 2001 De opdrachtnemer draagt zorg voor uitvoering van het bestek, begeleid door RWS.
eind oktober 2001 De opdrachtnemer presenteert de realisatie van het pilotproject op locatie.
november-december 2001 `On site' evaluatie van het pilotproject `Ritsen met elektronische gidsen'.“
4. Uit de Nota van inlichtingen behorende bij de informatiebijeenkomst van het pilotproject Slim Wegdek. Ritsen met elektronische gidsen gehouden op 15 november 2000 te Delft:
“Deze nota bevat de vragen die tijdens het daartoe bestemde inlichtingendeel zijn gesteld en de daarop gegeven, of naderhand geformuleerde antwoorden.
(…)
Vraag 17: De inleverdatum voor de ideeën is vastgesteld op 4 januari 2001. Zijn er mogelijkheden om de voorbereidingsfase met 4 weken te verlengen?
Antwoord: Om nog binnen de verdere planning van het project te kunnen blijven, is inmiddels besloten de inzenddatum te verschuiven naar 15 januari 2001. (…)
Vraag 18: Wie beoordeelt de inzending en wat is de prioriteit in de criteria?
Antwoord: De haalbaarheid van het systeem staat voorop; de innovatie staat op de tweede plaats. Daarnaast worden er eisen gesteld aan de uitvoerende bedrijven die zeer zwaar wegen. Verwezen wordt naar bladzijde 18 van de brochure waar de eisen die aan de inzender worden gesteld zijn weergegeven.
De beoordeling van fase 1 wordt uitgevoerd door het pilotteam. Alle specialistische diensten van RWS zijn in het pilotteam vertegenwoordigd. (…) In fase 2 zal het ontwerp tevens door de wegbeheerder en deskundigen die de rijsimulatie gaan invullen worden beoordeeld.”
5. Toetsing door de Nationale ombudsman van de klacht over een beslissing van een bestuursorgaan tot gehele of gedeeltelijke afwijzing van een aanvraag om schadevergoeding.
In het geval van een klacht over een besluit van een bestuursorgaan tot (gedeeltelijke) afwijzing van een verzoek om schadevergoeding dat kan worden onderworpen aan het oordeel van de bestuursrechter is de Nationale ombudsman niet bevoegd.
Staat bij zo'n klacht de weg naar de bestuursrechter niet open, zodat de Nationale ombudsman ter zake wel bevoegd is, dan stelt de Nationale ombudsman zich terughoudend op. In zo'n geval is immers de burgerlijke rechter de instantie die bij uitsluiting bevoegd is om bindend te beslissen over de vraag of, op grond van bepalingen van burgerlijk recht, het betrokken bestuursorgaan is gehouden om de gestelde schade te vergoeden.
Alleen wanneer in zo'n geval naar het oordeel van de Nationale ombudsman de aanspraak van betrokkene op schadevergoeding, gezien de gronden waarop deze aanspraak berust, zo evident juist is dat het betrokken bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn afwijzende besluit heeft kunnen komen, wordt dat besluit tot weigering van de gevraagde schadevergoeding aangemerkt als een niet-behoorlijke gedraging.
In de overige gevallen gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat het in beginsel vrijstaat aan het betrokken bestuursorgaan om te betwisten dat het gehouden is tot het vergoeden van de gestelde schade, en om zich in verband daarmee op het standpunt te stellen dat de vraag naar die gehoudenheid - eventueel - moet worden beantwoord door de burgerlijke rechter. In die gevallen zal er voor de Nationale ombudsman geen reden zijn om het besluit tot weigering van de schadevergoeding aan te merken als een niet-behoorlijke gedraging.