Verzoekster klaagt er over dat twee, met naam genoemde, ambtenaren van het regionale politiekorps Gelderland-Midden, een onjuist, althans onvolledig, proces-verbaal hebben opgemaakt van een aanrijding op 12 februari 2003, waarbij de door verzoekster bestuurde auto door een andere automobilist van achteren is aangereden.
Met name klaagt zij erover dat de verbalisanten zich niet hebben gehouden aan hun ter plaatse gedane belofte om in het proces-verbaal aan te geven dat de indruk bestond dat de schade aan de achterste auto reeds voor de aanrijding met verzoekster aanwezig was.
Beoordeling
Algemeen
1. Op 12 februari 2003 raakte verzoekster als bestuurster van haar personenauto in het centrum van Westervoort in botsing met een andere automobilist (verder te noemen X) die daarbij tegen de achterzijde van haar auto aanreed.
Omdat de beide automobilisten van mening verschilden over de toedracht van het ongeval hebben zij de politie ter plaatse laten komen voor assistentie bij de afhandeling van de aanrijding.
2. Verzoekster heeft bij brief van 8 april 2003 een klacht ingediend bij de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden over de wijze waarop de twee ter plaatse verschenen politieambtenaren de aanrijding hadden afgehandeld.
3. Toen verzoekster op 4 augustus 2003 nog geen reactie van de zijde van de politie had gekregen op haar klachtbrief van 8 april 2003 en de daarop volgende rappelbrieven van 5 mei en 22 juni 2003 wendde zij zich 14 augustus 2003 tot de Nationale ombudsman.
I. Bevindingen
1. Verzoekster klaagt er over dat de twee ter plaatse verschenen politieambtenaren hebben toegezegd dat zij in het proces-verbaal zouden opnemen dat de auto van X reeds voor het ongeval behoorlijk was beschadigd, terwijl zij deze toezegging niet zijn nagekomen.
In haar klachtbrief aan de Nationale ombudsman gaf verzoekster ook haar lezing over de toedracht van de aanrijding. Tegenover de stelling van X dat verzoekster hem bij het verlaten van het parkeerterrein geen voorrang had verleend verklaarde verzoekster met stelligheid dat zij bij het verlaten van het parkeerterrein wel voorrang had verleend aan het voor haar van rechts komende verkeer. Verzoekster had zelfs geruime tijd staan wachten om het van rechts komende verkeer voor te laten gaan en was pas de weg opgereden toen daarvoor gelegenheid was. Vervolgens wilde zij nadat zij reeds enige tijd op de hoofdrijbaan had gereden, rechtsaf slaan. Omdat daar - destijds - ook een behoorlijk hoge verkeersdrempel zat, remde verzoekster voor deze manoeuvre af. Volgens verzoekster had X dit niet tijdig gezien en was hij tegen de achterzijde van haar auto gebotst, aldus verzoekster.
Het was verzoekster toen al direct opgevallen dat de auto van X reeds voorafgaand aan de aanrijding er behoorlijk beschadigd had uitgezien. Verzoekster had de twee ter plaatse verschenen politieambtenaren hierop uitdrukkelijk gewezen en zij zouden toen hebben toegezegd een en ander in het politierapport te vermelden, aldus verzoekster.
Verder liet verzoekster nog weten dat de beide politieambtenaren de punten waar zij schade had met hun benen hadden afgepast.
Met betrekking tot dit laatste punt had verzoekster al in haar klachtbrief van 8 april 2003 aan het regionale politiekorps Gelderland-Midden te kennen gegeven dat de beide politieambtenaren reeds terstond hadden opgemerkt dat de lezing van X niet leek te stroken met de aangetroffen situatie en dat zij daarop hadden gemeld dat zij hiervan melding zouden maken.
2. In reactie op de klacht van verzoekster, heeft de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden te kennen gegeven de klacht niet gegrond te achten. Ter onderbouwing van haar oordeel gaf de korpsbeheerder onder meer te kennen dat het ambtelijk verslag van de aanrijding was opgemaakt aan de hand van de verklaringen van de betrokkenen en de situatie ter plaatse. De betrokken ambtenaren hadden verzoekster niet toegezegd dat zij in een proces-verbaal zouden vermelden dat de indruk bestond dat de auto van X al schade had voor de aanrijding. Dit was, zo deelde de korpsbeheerder verder mee, na de aanrijding niet besproken. De eerste maal dat ter sprake is gekomen dat de auto van de heer X (wellicht) schade had voor de aanrijding, was geweest tijdens het telefoongesprek op 17 februari 2003.
3.1. Op 13 april 2004 verklaarde betrokken ambtenaar B., telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman dat hij zich de details van de aan de orde zijnde aanrijding niet goed kon herinneren, maar dat hij nog wel wist dat hij bij aankomst op de plaats van de aanrijding twee auto's had aangetroffen die een kop-staartbotsing hadden gehad en waarvan de achterste auto schade had die niet het gevolg kon zijn van de bewuste aanrijding omdat zich bij de gebroken lak al roest had gevormd. Politieambtenaar B. meende zich te kunnen herinneren dat deze oude schade toen ter sprake is geweest. B merkte nog op dat hij zich goed kon voorstellen dat verzoekster toen ook gevraagd zou hebben een en ander in het verslag vast te leggen. Ook merkte B. nog op dat het hem niet duidelijk was waarom zijn collega en hij bij het opnemen van de aangetroffen situatie de maten met behulp van hun voeten hadden afgepast en niet gewoon een meetlint hadden gebruikt.
3.2. Op 4 mei 2004 verklaarde betrokken ambtenaar Y., telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman dat hij zich niet kon herinneren of de auto van X oude schade had. Y verklaarde verder dat voor zover hij het zich kon herinneren sprake was geweest van een gewone doorsnee aanrijding met slechts lichte blikschade en dat om die reden geen proces-verbaal zal zijn opgemaakt maar zal zijn volstaan met het opmaken van een registratieset.
4. Naar aanleiding van de haar toegezonden reactie van de korpsbeheerder en de verklaringen van de betrokken ambtenaren verklaarde verzoekster op 17 juni 2004, telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman in aanvulling op de eerder door haar verstrekte informatie nog dat zij X van het begin af aan niet geheel had vertrouwd omdat hij zich direct al heel erg vreemd had gedragen. Zo had X al meteen laten weten geen behoefte te hebben aan hulp door de politie, en begon hij al direct over nekklachten die verzoekster mogelijk zou hebben opgelopen en dat het misschien maar het beste zou zijn als verzoekster meteen haar man of haar huisarts zou bellen, terwijl verzoekster op dat moment nog in het geheel niets over pijn in haar nek had gezegd. Ook weigerde hij iedere hulp bij het invullen van het aanrijdingformulier. Hij heeft dit formulier ook niet meeondertekend, aldus verzoekster.
Ook wees verzoekster er nogmaals op dat de door de X bestuurde Subaru er reeds voor de aanrijding zodanig verwaarloosd uitzag, dat zij de indruk had gekregen dat het hier een sloopauto betrof. Zij had de ter plaatse verschenen politieambtenaren hier ook op gewezen en een van hen maakte daarover vervolgens nog een opmerking, aldus verzoekster. Verzoekster verklaarde verder nog dat zij het heel vreemd had gevonden dat de beide verschenen politieambtenaren ter plaatse zo weinig onderzoek hadden verricht en de onwillige X geen strobreed in de weg hadden gelegd.
Verzoekster had later nog contact gehad met de buurman van X. Deze buurman bevestigde dat de Subaru in kwestie in een bijzonder slechte staat van onderhoud verkeerde. Uit angst voor X, was de buurman echter niet bereid geweest hierover iets op papier te zetten.
5. In reactie op het haar toegezonden verslag van bevindingen deelde de korpsbeheerder nog mee dat de aanrijding zeker vijftig meter vóór de toen nog ter plaatse aanwezige verkeersdrempel heeft plaatsgehad, zodat uitgesloten moet worden geacht dat X tegen verzoekster is gereden toen zij afremde voor de verkeersdrempel.
II. Beoordeling
1. In de Aanwijzing verkeersongevallen heeft het College van procureurs-generaal bepaald in welke gevallen na een aanrijding proces-verbaal moet worden opgemaakt en in welke gevallen kan worden volstaan met het opmaken van een registratieset en welke informatie hierin dient te worden vastgelegd.
De betrokken politieambtenaren zijn ervan uitgegaan dat in dit geval kon worden volstaan met het opmaken van een registratieset. Hierin hebben zij onder meer opgetekend dat verzoekster geen voorrang had verleend toen zij vanuit een parkeerplaats op het Dorpsplein linksaf de rijbaan was opgereden.
Op grond van de Aanwijzing moet de politie in een aantal gevallen proces-verbaal opmaken en kan daarbij dus niet worden volstaan met het opmaken van een registratieset. Zo moet steeds proces-verbaal worden opgemaakt indien bij het ongeval uit het oogpunt van verkeersveiligheid sprake is van een (ernstige) overtreding van de verkeerswetgeving, waarbij de verdachte een ontoelaatbare mate van voorzienbaar gevaar heeft doen ontstaan. Volgens de toelichting bij deze bepaling dient hierbij onder andere te worden gedacht aan voorrangsfouten (zie achtergrond).
Of in dit geval sprake is geweest van een voorrangsfout van verzoekster, dan wel van het onvoldoende afstand houden door X, kan hier in het midden blijven. Nu de betrokken ambtenaren echter reeds terstond concludeerden dat sprake was geweest van een voorrangsfout van verzoekster, hadden zij niet mogen volstaan met het slechts opmaken van een registratieset. Hierbij dient voorts te worden opgemerkt dat de registratieset niet is voorzien van een in de Aanwijzing verkeersongevallen voorgeschreven situatieschets zie achtergrond).
Dat de politie later, op 17 juni 2003, alsnog proces-verbaal heeft opgemaakt, doet hieraan niet af.
In die zin is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
2. Voorts verdient het volgende aandacht. Verzoekster heeft steeds met stelligheid ontkend dat zij bij het verlaten van het parkeerterrein de voor haar van rechts komende X geen voorrang zou hebben verleend. Volgens verzoekster had de aanrijding plaatsgevonden toen zij al enige tijd op de hoofdrijbaan reed en had X toen onvoldoende afstand gehouden waardoor hij achterop haar auto was gebotst toen zij rechtsaf wilde slaan en daarbij afremde voor een verkeersdrempel.
Een van de betrokken ambtenaren heeft in zijn mondelinge verklaring aangegeven dat de door hem aangetroffen botsing een kop-staartbotsing was geweest.
In de registratieset echter is onder nummer 13 (aard van het ongeval) aangegeven dat het hier een aanrijding in de flank betrof, terwijl onder 16 (omschrijving van de materiële schade) is aangegeven dat verzoekster schade had linksachter op de bumper en X aan de motorkap-grill.
Het valt te betreuren dat in de registratieset niet meer nauwkeurig is aangegeven of de schade aan de bumper zich aan de achterzijde van de auto bevond, hetgeen zou wijzen op een kop-staartbotsing, dan wel daar waar de bumper nog een klein stuk langs de zijkant van de auto wordt voortgezet, hetgeen zou wijzen op een aanrijding in de linkerflank hoewel de auto van X voor verzoekster van rechts kwam. Wellicht dat ook hier een goede situatieschets verhelderend had kunnen werken.
In die zin is de onderzochte gedraging eveneens niet behoorlijk.
3. Ten aanzien van het al of niet vermelden van oude schade, merkt de Nationale ombudsman op dat hij de korpsbeheerder niet kan volgen in haar standpunt dat de betrokken ambtenaren niet hebben geconstateerd dat de auto van X reeds voor de aanrijding beschadigd was.
Eén van de betrokken politieambtenaren heeft hierover tegenover een medewerker van de Nationale ombudsman verklaard dat hij had waargenomen dat de auto van X een beschadiging vertoonde die niet het gevolg kon zijn van de aanrijding met verzoekster.
Deze betrokken politieambtenaar heeft ook verklaard dat toen waarschijnlijk wel is gesproken over deze oude schade. Ook heeft de betrokken ambtenaar verklaard dat hij zich goed kan voostellen dat verzoekster toen ook heeft gevraagd een en ander vast te leggen.
Daarmee staat vast dat tijdens de afhandeling ter plaatse van het ongeval aandacht is besteed aan de oude schade aan de auto van X.
De Nationale ombudsman acht het aannemelijk dat verzoekster de ter plaatse verschenen politieambtenaren reeds toen heeft gevraagd de geconstateerde oude schade ook in het proces-verbaal te vermelden. Een verzoek dat zij later, telefonisch en schriftelijk, heeft herhaald.
4. In het algemeen onthoudt de Nationale ombudsman zich van het geven van een oordeel over (een onderdeel van) een klacht, als de stelling van verzoekster (op dat punt) lijnrecht staat tegenover de stelling van het bestuursorgaan.
Anders is het echter indien er sprake is van omstandigheden op grond waarvan aan de ene stelling meer betekenis moet worden toegekend dan aan de andere stelling.
Die situatie doet zich hier echter niet voor.
Verzoekster stelt dat (een van) de betrokken politieambtenaren zou(den) hebben toegezegd dat de oude schade aan de auto van X in het proces-verbaal zou worden vermeld. Een van de betrokken ambtenaren heeft weliswaar opgemerkt dat de oude schade aan de auto van X wel ter sprake is geweest en dat verzoekster toen mogelijk om vastlegging ervan heeft gevraagd, maar dat de betrokken ambtenaren hierover een toezegging zouden hebben gedaan, konden de desbetreffende betrokken ambtenaren zich niet herinneren.
Nu er verder geen feiten of omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan aan de juistheid van één van beide lezingen moet worden getwijfeld kan de feitelijke toedracht niet worden vastgesteld.
Over de onderzochte gedraging kan op dit punt derhalve geen oordeel worden gegeven.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Midden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden (de burgemeester van Arnhem) is gegrond, behalve ten aanzien van het al dan niet vermelden van de oude schade. Op dit punt onthoudt de Nationale ombudsman zich van een oordeel.
Onderzoek
Op 3 september 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw S. te W. met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Midden.
Naar deze gedragingen werd een onderzoek ingesteld. De gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Midden wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van Arnhem). In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Verder zijn de betrokken ambtenaren in de gelegenheid gesteld om op de klacht te reageren. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De reactie van de korpsbeheerder gaf aanleiding het verslag op een enkel punt aan te vullen.
Verzoekster gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
Zie onder Beoordeling
INFORMATIEOVERZICHT
De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie:
Verzoekschrift van 4 augustus 2003, met bijlagen. Alsmede vervolgbrieven van 14 en 30 augustus 2003.
Openingsbrieven van 14 oktober 2003 van de Nationale ombudsman.
Standpunt van de korpsbeheerder van 3 maart 2004.
Telefonisch afgelegde verklaringen van de betrokken politieambtenaren.
Telefonisch afgelegde reactie van verzoekster van 17 juni 2004.
Nadere reactie van de korpsbeheerder van 22 juni 2004, met bijlagen, waaronder afschriften van op deze zaak betrekking hebbende rapportages, mutatierapporten en processen-verbaal.
Achtergrond
Tekst van de Aanwijzing verkeersongevallen, zoals van toepassing op 12 februari 2003, en voorzover hier relevant:
"1. Definities
(…)
Registratieset: formulier dat door behandelende politiemensen opgemaakt wordt indien zij een verkeersongeval/aanrijding opnemen. In het formulier worden kenmerken van voertuigen, betrokkenen en aanrijdingen opgenomen, inclusief een situatietekening.
(…)
2. Geen registratieset of proces-verbaal
In beginsel (…) wordt geen registratieset of proces-verbaal opgemaakt in geval van licht letsel en/of lichte schade. In deze gevallen wordt een kenmerkenmelding gedaan aan AVV (Adviesdienst voor verkeer en Vervoer; N.o.).
3. Registratieset
Wanneer een verkeersongeval meer dan licht letsel tot gevolg heeft, dan wel meer dan lichte schade, wordt alleen een registratieset opgemaakt (…). Op de registratieset wordt in dat geval aangegeven dat geen proces-verbaal wordt opgemaakt. In geval sprake is van meer dan lichte schade wordt het kentekenbewijs op basis van artikel 60 WVW94 en art. 39 Kentekenreglement ingevorderd en aan de RDW Centrum voor voertuigtechniek en informatie toegezonden.
4. Proces-verbaal
In de hieronder genoemde gevallen (…) wordt proces-verbaal opgemaakt. Dit wordt op de registratieset aangegeven.
4.1. Ernstige overtreding van de verkeerswetgeving
Wanneer bij een verkeersongeval uit het oogpunt van verkeersveiligheid sprake is van een (ernstige) overtreding van de verkeerswetgeving, waarbij de verdachte in de gegeven situatie een ontoelaatbare mate van voorzienbaar gevaar heeft doen ontstaan, wordt altijd proces-verbaal opgemaakt.
Toelichting
Het hier gestelde zal zich onder meer voordoen bij overtreding van die verkeersvoorschriften, waarvan de niet-naleving tot de belangrijkste oorzaken van verkeersongevallen behoort en die als zodanig veelal object zijn van gericht verkeerstoezicht zoals agressief rijgedrag (kleven e.d.), rijden door rood licht of het met te hoge snelheid rijden en voorrangsfouten). (…)"