2004/380

Rapport
Verzoeker klaagt over de wijze waarop een met naam genoemde ambtenaar van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid hem op 19 juli 2002 heeft bejegend, toen hij een overtreding beging door met zijn auto door een afzetting te rijden, om bij de achterkant van het concertgebouw "De Vereniging" te parkeren. Verzoeker klaagt er met name over dat de politieambtenaar:-        hem heeft gesommeerd te vertrekken, terwijl hij rustig en beleefd had uitgelegd dat hij vanwege werkzaamheden achter het concertgebouw moest zijn; -        heeft gedreigd pepperspray te gebruiken; -        hem handboeien heeft omgedaan.

Beoordeling

I.       Algemeen 1. In de ochtend van vrijdag 19 juli 2002 wilde verzoeker met zijn auto naar de achterzijde van het concertgebouw De Vereniging te Nijmegen rijden. Verzoeker was de dag tevoren door zijn werkgever gevraagd of hij, vanwege de drukke werkzaamheden in verband met de Nijmeegse Vierdaagse, vrijdag van 7:30 uur tot 23.30 uur in het concertgebouw wilde komen werken. Echter, toen verzoeker aan kwam rijden was (vanwege deze Vierdaagse) de straat aan de achterzijde van het concertgebouw afgezet met hekken. Bij deze hekken had betrokken ambtenaar B., in uniform gekleed, post gevat. B. had de opdracht gekregen om alleen voertuigen door te laten waarvan de bestuurder in het bezit was van een VIP-kaart of een parkeerkaart van het concertgebouw. Omdat verzoeker niet in het bezit was van n van deze kaarten heeft B. verzoeker te kennen gegeven dat het hem niet was toegestaan naar de achterzijde van het concertgebouw te rijden.2. Toen op enig moment de afzetting werd geopend voor een bus, glipte verzoeker met zijn auto door deze opening het terrein op aan de achterzijde van het concertgebouw.. is hierop met een politieauto achter verzoeker aan gereden. Eenmaal bij verzoeker aangekomen vorderde B. hem het terrein te verlaten. Toen verzoeker hier na herhaaldelijk verzoek niet toe overging heeft B. hem aangehouden wegens het niet opvolgen van een ambtelijk bevel. Tijdens deze aanhouding heeft B. gedreigd pepperspray te gebruiken. Daarna heeft B. verzoeker geboeid en in de politieauto geplaatst. II.      Ten aanzien van de sommatie te vertrekken

I Bevindingen

1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat betrokken ambtenaar B. hem die vrijdagochtend heeft gesommeerd te vertrekken, terwijl hij rustig en beleefd had uitgelegd dat hij vanwege werkzaamheden achter het concertgebouw moest zijn en zware spullen bij zich had. Volgens verzoeker waren er die ochtend geen beletselen om hem de toegang te weigeren. Zo had verzoeker aangegeven dat de weg vrij was en er nog geen Vierdaagse lopers waren. 2. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond en verwijst voor haar oordeel naar het advies van de klachtencommissie van 31 maart 2003. De commissie overwoog dat B. het recht had gehad om verzoeker de doorgang te weigeren. Formeel viel er volgens de commissie niets aan te merken op het optreden van B. Wel vond de commissie het erg jammer dat het B. niet was gelukt om verzoeker, bijvoorbeeld door deze wat minder star tegemoet te treden, zich te laten neerleggen bij de getroffen veiligheidsmaatregelen. De commissie gaf te kennen het maar ten dele professioneel te vinden van B. dat hij nauwelijks moeite had gedaan het conflict met verzoeker soepeler te behandelen door zich enigszins in zijn positie te verplaatsen en dat B. er in de communicatie met verzoeker niet in was geslaagd deze zijn aanvankelijke kalmte te laten bewaren. Maar de wel zeer strikte manier van omgaan met zijn dienstopdracht maakte de manier van optreden van B. jegens verzoeker naar het oordeel van de commissie nog niet onbehoorlijk. 3. Uit het onderzoek is het volgende naar voren gekomen. Toen verzoeker bij de post van B. arriveerde ontstond er een discussie tussen de twee waarin verzoeker B. trachtte te overtuigen dat hij in verband met werkzaamheden achter het concertgebouw moest zijn en B. zich strikt aan zijn opdracht hield om mensen zonder VIP- of parkeerkaart niet door te laten. B. was niet voornemens een uitzondering te maken op de regel. Tegenover de Nationale ombudsman verklaarde B. dat hij van zijn leiding opdracht had gekregen om tijdens de Vierdaagse kordaat op te treden, onder meer in verband met eventuele calamiteiten. Er moest een vrije doorgang worden gegarandeerd voor hulpdiensten, zoals brandweer en ambulance. De maatregelen waren genomen ten behoeve van de openbare orde en veiligheid die dag en hij had de opdracht om zich daaraan te houden, aldus B.

II Beoordeling

4. Vooropgesteld wordt dat in beginsel een ieder gebruik dient te kunnen maken van de openbare weg. Wel kan de vrije doorgang van het verkeer op de openbare weg om bijvoorbeeld veiligheidsredenen tijdelijk worden beperkt, bijvoorbeeld bij manifestaties en festiviteiten (zie achtergrond, onder 1.).5. Met de commissie is de Nationale ombudsman van oordeel dat B. het recht had om verzoeker doorgang te weigeren, nu hem in verband met de Nijmeegse Vierdaagse van hogerhand was opgelegd om alleen personen door te laten die in het bezit waren van een VIP- of parkeerkaart en verzoeker een dergelijke kaart niet had. In zoverre is het optreden van B. dan ook volgens de toepasselijke wettelijke bepalingen geweest.6. De Nationale ombudsman zet een kritische noot bij de wijze waarop B. verzoeker heeft benaderd. Tijdens het onderzoek is voldoende aannemelijk geworden dat B. zich niet in de positie van verzoeker heeft willen verplaatsen. Opdracht is opdracht en regels zijn regels, dus werden er geen uitzonderingen gemaakt, zo verklaarde B. tegenover de klachtencommissie. De Nationale ombudsman heeft er alle begrip voor dat er tijdens grootschalige evenementen, zoals de Nijmeegse Vierdaagse, kordaat wordt opgetreden, teneinde de handhaving van de openbare orde en de veiligheid te garanderen. Maar juist ten tijde van zo'n evenement, waarbij er ieder jaar weer veel medewerking en inlevingsvermogen van de in de stad Nijmegen wonende en/of werkende burgers wordt verlangd, mag omgekeerd - vanuit het oogpunt van dienstbetoon - van de dienstdoende politieambtenaren worden verwacht dat zij zich ook (tot op zekere hoogte) inleven in de positie van de burgers. Ondanks dat verzoeker rustig, beleefd en gemotiveerd had aangegeven waarom hij het terrein op moest, heeft B. geen serieuze poging gedaan om zich in de positie van verzoeker in te leven. Met het oog op de vereiste zorgvuldigheid en professionaliteit van politieoptreden had dit van B. mogen worden verwacht. Zeker nu niet is gebleken van feiten en omstandigheden die er op dat moment evident aan in de weg stonden om verzoeker niet door te laten. Het is voorstelbaar dat er bij een burger veel onbegrip ontstaat als er op het oog geen beletselen zijn om hem doorgang te verlenen. In zoverre acht de Nationale ombudsman het optreden dan ook niet zorgvuldig.7. Omdat in dit geval echter zwaarwegende belangen, zoals de veiligheid op straat, er aan in de weg stonden om ten aanzien van wie dan ook een uitzondering te maken, acht de Nationale ombudsman het - op zichzelf beschouwd - juist dat verzoeker is gesommeerd te vertrekken. Zeker toen verzoeker ondanks de duidelijke boodschap van B. door een opening in de afzethekken is geglipt en het concertgebouwterrein op is gereden. Door deze overtreding te begaan heeft verzoeker het over zichzelf afgeroepen dat B. geen welwillendheid toonde om ten aanzien van hem een uitzondering te maken en hem op niet mis te verstane wijze heeft gesommeerd te vertrekken. De onderzochte gedraging is dan ook behoorlijk. III.     Ten aanzien van de dreiging met pepperspray en het omdoen van de handboeien

I Bevindingen

1. Verzoeker klaagt er ook over dat B. heeft gedreigd pepperspray te gebruiken en hem handboeien heeft omgedaan.2. De korpsbeheerder acht ook deze klachtonderdelen niet gegrond, met een verwijzing naar het oordeel van de klachtencommissie. Volgens de commissie had B. het recht om verzoeker aan te houden toen hij "niet van de meerdere malen geboden gelegenheid gebruik maakte op zijn schreden terug te keren" en was B. gerechtigd gebruik te maken van handboeien, en "desnoods ook van pepperspray", toen verzoeker zich aan zijn aanhouding probeerde te onttrekken. Ook hier gold volgens de commissie dat de wel zeer strikte manier van omgaan met zijn dienstopdracht de manier van optreden van B. jegens verzoeker nog niet onbehoorlijk maakte.3. Uit de beschrijvingen van alle betrokkenen komt het volgende beeld van de opeenvolgende gebeurtenissen naar voren. Toen verzoeker door een opening in de afzetting het concertgebouwterrein opreed, is B. hem met een politieauto achterna gereden en heeft hij verzoeker gevorderd het terrein te verlaten (zie hierboven onder I.). B. heeft tijdens het onderzoek verklaard dat hij verzoeker (aldaar) zeker meer dan drie keer heeft gevorderd zijn auto terug te zetten. Verzoeker heeft tijdens het onderzoek verklaard dat hij B. herhaaldelijk heeft verzocht om hem gewoon een bekeuring te geven, zodat hij vervolgens aan het werk kon gaan. Omdat verzoeker geen aanstalten maakte om te vertrekken heeft B. verzoeker te kennen gegeven dat hij hem zou aanhouden als hij niet aan zijn vordering zou voldoen. Vrijwel direct daaropvolgend heeft B. verzoeker zijn aanhouding aangezegd. B. heeft tijdens het onderzoek verklaard dat de discussie op het concertgebouwterrein 1 2 minuten had geduurd. B. vond dat hij lang genoeg met verzoeker had gesproken. B. had bij de post ook al vijf minuten met verzoeker gesproken en hij wilde niet in herhaling treden. Bovendien, zo gaf B. te kennen, kon hij niet te lang van zijn post verwijderd zijn. B. verzocht verzoeker mee te lopen naar de politieauto. Er ontstond vervolgens een discussie over al dan niet vrijwillig meelopen. B. heeft op enig moment aangegeven dat hij pepperspray zou gebruiken als verzoeker niet zou meewerken. Uiteindelijk heeft B. verzoeker handboeien omgedaan en in de politieauto geplaatst. Volgens verzoeker werden de handboeien omgedaan door twee politieambtenaren. B. ontkent dat.

II Beoordeling

4. Voor de beoordeling van de vraag of de dreiging met pepperspray en het gebruik van handboeien de toets der kritiek kunnen doorstaan, is ten eerste van belang of B. verzoeker kon aanhouden.5. Wanneer men zich schuldig maakt aan een overtreding, respectievelijk een misdrijf, wordt men aangemerkt als verdachte in de zin van artikel 27 Wetboek van Strafvordering (Sv) en is de politie bevoegd gebruik te maken van de in artikel 58 Sv genoemde bevoegdheid tot aanhouding (zie achtergrond, onder 2.).6. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat verzoeker het door B. gegeven bevel om te vertrekken niet heeft opgevolgd. Verzoeker heeft zich aldus schuldig gemaakt aan het (in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) strafbaar gestelde) niet opvolgen van een ambtelijk gegeven bevel. B was derhalve bevoegd verzoeker aan te houden (zie achtergrond, onder 3.).7. De vraag die vervolgens dient te worden gesteld, is of er in dit geval ook voldoende reden was om gebruik te maken van de aanhoudingsbevoegdheid en verzoeker over te brengen naar het politiebureau. Daarbij is het volgende van belang.8. De politie dient in beginsel te kiezen voor een werkwijze die voor de verdachte het minst bezwarend is. Dit houdt onder meer in dat de aanwending van strafvorderlijke bevoegdheden in overeenstemming moet zijn met eisen van gematigdheid en evenredigheid. Daarbij dient de politie er steeds alert op te zijn dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van een verdachte door de toepassing van strafvorderlijke bevoegdheden zo gering mogelijk is.9. Het is in dit geval voorstelbaar dat B., nadat verzoeker het gezag van B. had ondermijnd door, ondanks het verbod van B., met zijn auto door een opening in de afzetting het terrein op te rijden, niet veel geduld had met verzoeker. Op grond van de stukken is voldoende aannemelijk geworden dat B. verzoeker de kans heeft gegeven in zijn auto te stappen en het terrein te verlaten en dat verzoeker van deze mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt. De Nationale ombudsman acht het gezien deze en de hierboven onder III.3. beschreven omstandigheden begrijpelijk dat B. er voor heeft gekozen om tot aanhouding van verzoeker over te gaan. Met betrekking tot de dreiging met pepperspray wordt het volgende overwogen10. Vast staat dat B. verzoeker heeft gedreigd met het gebruik van pepperspray (zie hierboven onder III.3.). Vooropgesteld wordt dat een waarschuwing voor een geweldsmiddel alleen op z'n plaats is als de omstandigheden het eventuele gebruik van dat geweldsmiddel ook daadwerkelijk rechtvaardigen, dan wel wanneer er redelijkerwijs van kan worden uitgegaan dat die omstandigheden zich zullen voordoen. 11. Ingevolge artikel 12a van de Ambtsinstructie voor de politie (zie achtergrond, onder 4.) is het gebruik van pepperspray slechts geoorloofd om een persoon aan te houden die zich (onder meer) aan zijn aanhouding tracht te onttrekken of heeft onttrokken. Ter beoordeling van deze gedraging dient dan ook onder meer de vraag te worden gesteld of verzoeker zich al dan niet aan zijn aanhouding heeft onttrokken (c.q. heeft getracht zich aan zijn aanhouding te onttrekken), dan wel redelijkerwijs kon worden verwacht dat verzoeker zich aan zijn aanhouding zou gaan onttrekken.12. B. heeft verklaard dat verzoeker, nadat hij was aangehouden, niet wilde meelopen naar de politieauto. B. heeft verzoeker toen bij zijn arm gepakt. Verzoeker trok hierop zijn arm weg en bewoog zich in een andere richting dan waar B. hem trachtte te bewegen. B. heeft verzoeker toen gezegd dat hij pepperspray zou gebruiken, als verzoeker weigerde mee te werken. Volgens B. kwam verzoeker toen tot inkeer en werkte hij vervolgens mee.13. Verzoeker heeft ontkend dat hij zich heeft verzet tegen zijn aanhouding. Volgens verzoeker had B. hem (toen B. achter hem was gereden) geprobeerd klem te rijden (wat niet lukte) en was B. vervolgens agressief op verzoeker afgelopen. Toen verzoeker nog iets uit de auto wilde pakken, drukte B. de arm van verzoeker klem tussen de deur en de auto. Verzoeker zei toen tegen B. dat hij hem maar een bekeuring moest geven, dan was het klaar en kon hij aan het werk gaan. Volgens verzoeker gaf B. toen te kennen dat hij - als hij zijn auto niet zou terugzetten - zou worden aangehouden. Verzoeker vroeg B. wederdom een bekeuring uit te schrijven, zodat hij naar zijn werk kon gaan. Hierop gaf B. verzoeker te kennen dat hij hem in de boeien zou slaan als hij niet met hem meeging. Volgens verzoeker antwoordde hij toen dat hij - als hij zonodig mee moest - vrijwillig mee zou gaan. Hierop dreigde B. met het gebruik van pepperspray, waarna verzoeker zijn handen op zijn rug deed en aangaf dat hij dan zo wel meeging. Vervolgens werd hij door B. geboeid, aldus verzoeker.14. De lezingen lopen derhalve op enkele significante punten uiteen. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan aan de ene lezing meer betekenis moet worden toegekend dan aan de andere. Het is dan ook achteraf niet meer vast te stellen of verzoeker zich al dan niet aan zijn aanhouding heeft trachten te onttrekken.15. Er speelt echter voor de beoordeling van deze gedraging meer mee dan alleen de vraag of verzoeker zich al dan niet aan zijn aanhouding heeft trachtten te onttrekken (zie achtergrond, onder 5.). Volgens de Nota van toelichting op de wijziging van de Ambtsinstructie dient de bepaling dat het gebruik van pepperspray geoorloofd is om een persoon aan te houden die zich aan aanhouding tracht te onttrekken (zie hierboven onder III.11.), niet dermate ruim te worden ge nterpreteerd dat iedere vorm van passief of actief gebrek aan medewerking aanleiding kan zijn voor gebruik van pepperspray. Tenzij er concrete aanwijzingen zijn dat de situatie escaleert, verlangen de algemene eisen van proportionaliteit en subsidiariteit dat in de eerste plaats aanhoudings- en zelfverdedigingsvaardigheden worden aangewend, ook om sterke gewelddadige verdachten of gewelddadige verdachten die onder invloed zijn van alcohol aan te houden. De gevolgen van pepperspray zijn te ingrijpend om op voorhand dit middel in plaats van aanhoudings- en zelfverdedigingsvaardigheden in te zetten (zie achtergrond, onder 6.).16. De Nationale ombudsman is van oordeel dat, al zou verzoeker zich op de wijze als door B. beschreven hebben gedragen, dit gedrag niet van dien aard was dat er redelijkerwijs van kon worden uitgegaan dat de situatie dermate zou escaleren dat het gebruik van pepperspray aangewezen was. Zelfs al waren er (concrete) aanwijzingen geweest dat de situatie zou escaleren, dan had het voor de hand gelegen dat B. eerst aanhoudings- en zelfverdedigingsvaardigheden had aangewend en verzoeker daarvoor had gewaarschuwd.17. Alles overziend is de Nationale ombudsman van oordeel dat het niet op z'n plaats was om te dreigen met een vergaand geweldsmiddel als pepperspray. Door dit wel te doen heeft B. in strijd gehandeld met hetgeen met het oog op de vereiste professionaliteit in het politieoptreden van hem had mogen worden verwacht. De onderzochte gedraging is ook niet behoorlijk. Met betrekking tot het omdoen van de handboeien wordt het volgende overwogen18. De politie mag een aangehouden verdachte ten behoeve van het vervoer aan zijn handen boeien, indien concrete feiten en/of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen, met het oog op vluchtgevaar, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de betrokken politieambtenaar of van derden. Deze feiten en/of omstandigheden zijn slechts gelegen in de persoon die is aangehouden, of in de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden. De politieambtenaar moet in een specifiek geval de afweging maken of de aanwezige veiligheidsrisico's het aanbrengen van de boeien naar redelijk inzicht rechtvaardigen (zie achtergrond, onder 4.). Ten behoeve van deze afweging kan de betreffende politieambtenaar, indien hij daartoe de mogelijkheid heeft, voorafgaand aan de aanhouding informeren naar concrete feiten en omstandigheden die het mogelijk gebruik van handboeien na de aanhouding redelijkerwijs kunnen rechtvaardigen. Daarbij valt te denken aan de ernst van het strafbare feit waarvan melding is gedaan. Ook van belang is of het optreden van een verdachte op dat moment van agressieve aard is. 19. Met betrekking tot deze gebeurtenis heeft verzoeker onder meer het volgende verklaard. Toen verzoeker B. vroeg om hem een bekeuring te geven, had B. op enig moment gezegd dat hij verzoeker in de boeien zou slaan als hij niet meeging. Verzoeker verklaarde dat hij daarop geantwoord had dat hij, als hij dan zonodig mee moest, vrijwillig met B. mee zou gaan, waarna verzoeker, teneinde zijn belofte kracht bij te zetten, zijn handen op z'n rug deed. Volgens verzoeker heeft B. hem toen 'en public' ruw afgeboeid, wat hij zeer vernederend vond. 20. B. heeft over deze gebeurtenis onder meer verklaard dat hij de boeien had gebruikt om te voorkomen dat verzoeker de veiligheid in gevaar zou brengen. Verzoeker had constant aangegeven dat hij niet wilde meewerken en was duidelijk boos; niet zozeer agressief in woord of gebaar, maar wel in de luide toon waarop hij met stemverheffing sprak, in zijn houding en in zijn blik. B. wist niet wat hij kon verwachten. Bovendien, zo gaf B. aan, zou hij alleen met verzoeker in de auto moeten zitten, dus wilde hij geen risico nemen.21. Alle stukken overziend is de Nationale ombudsman van oordeel dat - ook al zou verzoeker, zoals B. heeft aangegeven (zie hierboven onder III.12.), zijn arm hebben weggetrokken en zich in een andere richting hebben bewogen dan waar B. hem trachtte te bewegen en zich "in zijn houding en blik" agressief hebben opgesteld - niet is gebleken dat verzoeker zich op een dusdanig onberekenbare wijze heeft gedragen, dat B. op grond daarvan in redelijkheid kon vrezen voor zijn eigen veiligheid of die van derden. Daarbij komt dat B. heeft verklaard dat - nadat hij had gedreigd pepperspray te gebrui-ken - verzoeker aan zijn aanhouding meewerkte en hij verzoeker, zonder dat hij zich verweerde, handboeien kon omdoen. Hieruit blijkt dat verzoeker (in ieder geval op dat moment) rustig meewerkte aan zijn aanhouding en goed onder controle was te houden. De omstandigheid dat B. verzoeker alleen moest vervoeren, vormt in dit geval onvoldoende grond voor het gebruik van handboeien.22. Op grond van het vorenstaande komt de Nationale ombudsman tot de conclusie dat het niet juist was dat verzoeker is geboeid. De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid (de burgemeester van Nijmegen), is gegrond, behalve ten aanzien van de sommatie om te vertrekken; op dit punt is de klacht niet gegrond.

Onderzoek

Op 15 september 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer V. te Lent, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid (de burgemeester van Nijmegen), werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Arnhem over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Een betrokken ambtenaar werd telefonisch gehoord. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reacties van de korpsbeheerder, de betrokken ambtenaar B. en verzoeker gaven aanleiding het verslag op een enkel punt aan te vullen.I. NFORMATIEOVERZICHTDe bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie:1. Verzoekschrift van 15 september 2003, met bijlagen over de interne klachtprocedure bij het regionale politiekorps Gelderland-Zuid, waaronder het advies van de klachtencommissie van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid van 31 maart 2003.2. Openingsbrieven van de Nationale ombudsman van 22 december 2003.3. Standpunt van de korpsbeheerder van 15 januari 2004, met bijlagen, waaronder afschriften van op deze zaak betrekking hebbende rapportages, mutatierapporten en processen-verbaal.4. Telefoonnotitie van een gesprek tussen een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman en verzoeker van 26 maart 2004.5. Telefonische verklaring van betrokken ambtenaar B. van 8 april 2004.6. Reactie van verzoeker op de verklaring van de betrokken ambtenaar bij e-mail van 24 augustus 2004.7. Schriftelijke reactie van de betrokken ambtenaar bij brief van 14 september 2004 op de reactie van verzoeker.

Achtergrond

1. Wegenverkeerswet 1994 Art. 12, eerste en tweede lid:"1. Weggebruikers zijn verplicht gevolg te geven aan de aanwijzingen die door de in artikel 159 bedoelde personen dan wel door andere bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen ter zake van het verkeer op de weg worden gegeven.2. De in het eerste lid bedoelde aanwijzingen mogen slechts worden gegeven in het belang van de veiligheid op de weg, de instandhouding van de weg en de bruikbaarheid daarvan, of de vrijheid van het verkeer dan wel in het belang van met toestemming van Onze Minister verrichte onderzoeken ten behoeve van het verkeer." 2. Wetboek van Strafvordering Artikel 27, eerste lid:"Als verdachte wordt v rdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan eenig strafbaar feit voortvloeit." Artikel 53, eerste lid:"In geval van ontdekking op heeter daad is ieder bevoegd den verdachte aan te houden." Artikel 128:"1. Ontdekking op heeter daad heeft plaats, wanneer het strafbare feit ontdekt wordt, terwijl het begaan wordt of terstond nadat het begaan is.2. Het geval van ontdekking op heeter daad wordt niet langer aanwezig geacht dan kort na het feit dier ontdekking." 3. Wetboek van Strafrecht Artikel 180:"Hij die zich met geweld of bedreiging met geweld verzet tegen een ambtenaar werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, of tegen personen die hem daarbij krachtens wettelijke verplichting of op zijn verzoek bijstand verlenen, wordt als schuldig aan wederspannigheid gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie." Artikel 184, eerste lid:"Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie." 4. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar Artikel 12a:"1. Het gebruik van pepperspray is slechts geoorloofd:a. om een persoon aan te houden ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd wapen bij zich heeft en dit tegen een persoon zal gebruiken; b. om een persoon aan te houden die zich aan aanhouding, voorgeleiding of andere rechtmatige vrijheidsbeneming tracht te onttrekken of heeft onttrokken; c. ter verdediging tegen of voor het onder controle brengen van agressieve dieren.2. Pepperspray wordt niet gebruikt tegen:a. personen die zichtbaar jonger dan 12 of ouder dan 65 jaar zijn; b. vrouwen die zichtbaar zwanger zijn; c. personen voor wie dit gebruik als gevolg van een voor de ambtenaar zichtbare ademhalings- of andere ernstige gezondheidsstoornis onevenredig schadelijk kan zijn; d. groepen personen." Artikel 12b:"De ambtenaar waarschuwt onmiddellijk voordat hij gericht pepperspray tegen een persoon zal gebruiken, met luide stem of op andere niet mis te verstane wijze dat pepperspray gebruikt zal worden, indien niet onverwijld het gegeven bevel wordt opgevolgd. Deze waarschuwing blijft achterwege indien de omstandigheden de waarschuwing redelijkerwijs niet toelaten." Artikel 22:"1. De ambtenaar kan een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien aanleggen.2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.3. De in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in: a. de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of b. de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, n en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt." 5. Politiewet 1993 Artikel 8, eerste lid:"De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf." 6. Nota van toelichting op het besluit van 22 maart 2002 tot wijziging van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar in verband met de invoering van het geweldsmiddel pepperspray (voorzover van belang) "De algemene eisen van proportionaliteit en subsidiariteit brengen met zich mee dat slechts een geweldsmiddel mag worden ingezet indien de ernst van de situatie daarom vraagt en er geen ander, minder ingrijpend middel is om de persoon onder controle te krijgen. Het gebruik van geweld is slechts als ultimum remedium toegestaan. Indien in een situatie het gebruik van fysiek geweld tot het gewenste resultaat kan leiden, is de inzet van enig geweldsmiddel derhalve niet geoorloofd. Pepperspray veroorzaakt in het algemeen te veel leed door pijn om als alternatief voor aanhoudings- en zelfverdedigingsvaardigheden aangewend te worden. (...) Artikel 12a, eerste lid, onderdeel b De bepaling dat het gebruik van pepperspray geoorloofd is om een persoon aan te houden die zich aan aanhouding, voorgeleiding of andere rechtmatige vrijheidsbeneming tracht te onttrekken of heeft onttrokken, dient niet dermate ruim te worden ge nterpreteerd dat iedere vorm van passief of actief niet-meewerken aanleiding kan zijn voor aanwending van pepperspray. Tenzij er concrete aanwijzingen zijn dat de situatie escaleert, verlangen de algemene eisen van proportionaliteit en subsidiariteit dat in de eerste plaats aanhoudings- en zelfverdedigingsvaardigheden worden aangewend, ook om sterke gewelddadige verdachten of gewelddadige verdachten die onder invloed zijn van alcohol aan te houden. De gevolgen van pepperspray zijn als gezegd immers te ingrijpend om op voorhand het middel in plaats van aanhoudings- en zelfverdedigingsvaardigheden in te zetten."

Instantie: Regiopolitie Gelderland Zuid

Klacht:

Wijze van bejegening toen verzoeker overtreding beging door met auto door een afzetting te rijden om bij achterkant van concertgebouw te kunnen parkeren: hem gesommeerd te vertrekken;.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Gelderland Zuid

Klacht:

Gedreigd peperspray te gebruiken; verzoeker handboeien omgedaan.

Oordeel:

Gegrond