2004/367

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland in de klachtafdoeningsbrief van 24 december 2002 de klacht van verzoeker over de gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland van 26 april 2001 niet heeft behandeld.

Beoordeling

1. Verzoeker klaagt erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland in de klachtafdoeningsbrief van 24 december 2002 de klacht van verzoeker over de gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland van 26 april 2001 niet heeft behandeld.

2. Het is een vereiste van zorgvuldige klachtbehandeling dat bij de afhandeling van een klacht wordt ingegaan op alle ingediende klachten.

3. Uit het onderzoek is komen vast te staan dat in de brief van verzoeker van 18 juni 2001 die als bijlage gevoegd is bij de brief van de Stichting Klachten en adviesburo politieoptreden, de gebeurtenis van 26 april 2001 aan de orde komt. De Stichting heeft deze gebeurtenis niet genoemd in de brief die zij op 18 juni 2001 namens verzoeker aan de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland heeft gestuurd. De klachtencommissie is in haar advies van 27 november 2002 niet ingegaan op de klacht van verzoeker over de gebeurtenis van 26 april 2001. De korpsbeheerder sluit zich in zijn oordeel aan bij het advies van de klachtencommissie en geeft derhalve geen oordeel over die klacht.

4. In zijn reactie op de klacht geeft de korpsbeheerder aan dat de klachtencommissie de klacht van verzoeker tot de essentie ervan heeft teruggebracht en hierover een advies heeft gegeven. De korpsbeheerder is het hiermee eens en acht de klacht van verzoeker niet gegrond.

5. In de brief van de Stichting Klachten en adviesburo politieoptreden van 18 juni 2001 is de klacht toegespitst op de gebeurtenissen tussen 25 mei 1999 en 9 januari 2001, maar wordt tevens over een gebeurtenis van 23 januari 2001 geklaagd. Bij deze brief zit als bijlage de brief van verzoeker van 18 juni 2001 gevoegd, waarin verzoeker onder meer schrijft over de gebeurtenissen die de Stichting in haar brief noemt, maar ook over de gebeurtenis op 26 april 2001. De klachtencommissie gaat in haar advies in op de gebeurtenis van 23 januari 2001, maar geeft geen advies over de gebeurtenis van 26 april 2001. In zijn oordeel van 24 december 2002 neemt de korpsbeheerder het advies van de Commissie over en geeft daarmee geen oordeel over de gebeurtenis van 26 april 2001. De Nationale ombudsman vindt het niet juist dat de klachtencommissie bij het onderzoek naar de klacht van verzoeker slechts is uitgegaan van hetgeen in de brief van de Stichting politieklachten is genoemd. Nu de brief van verzoeker werd meegestuurd met de klachtbrief van de Stichting politieklachten van 18 juni 2001 en er bovendien in de klachtbrief van de Stichting werd verwezen naar de klachtbrief van verzoeker, had de klachtencommissie bij de afhandeling van de klacht alle onderdelen - en daarmee ook de klacht over de gebeurtenis op 26 april 2001 - van verzoekers klacht dienen te behandelen. De Nationale ombudsman is van oordeel dat de korpsbeheerder het op dit punt tekortschietende advies van de klachtencommissie niet zo had mogen overnemen en de klacht van verzoeker over de gebeurtenis van 26 april 2001 ook had dienen te behandelen in zijn klachtafhandelingsbrief van 24 december 2002. Het is niet juist dat dit niet is gebeurd.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

6. De Nationale ombudsman merkt ten overvloede het volgende op.

Uit de brief van de heer V. van 2 mei 2001 (zie Bevindingen, onder A.2.1.) blijkt dat verzoeker op 2 mei 2001 aan zijn bureau is geweest. De heer V. heeft uit het gesprek dat hij met verzoeker had, opgemaakt dat verzoeker een klacht wilde indienen tegen ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland.

In het overzicht van gebeurtenissen dat verzoeker naar de Nationale ombudsman heeft gestuurd, blijkt dat hij op 27 april 2001 een afspraak had met de heer V. Volgens ditzelfde overzicht had hij op 2 mei 2001 opnieuw een afspraak met de heer V. en heeft deze hem toen verteld dat hij met de heer B2 had gesproken. De Nationale ombudsman is van mening dat uit de diverse brieven die verzoeker heeft gestuurd (mede door het feit dat meerdere van deze brieven ongedateerd zijn) en uit telefoongesprekken die met verzoeker zijn gevoerd, niet duidelijk naar voren komt wanneer en waarover de heer B2 nu met de heer V. heeft gesproken. De Nationale ombudsman acht het dan ook begrijpelijk dat de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland de gebeurtenis van 26 april 2001 niet kan achterhalen.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), is gegrond.

Onderzoek

Op 29 augustus 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer K. te G., met een klacht over een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam).

Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De korpsbeheerder en verzoeker deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Na zijn echtscheiding woonde verzoeker in bij mevrouw B. In mei 1999 heeft verzoeker andere woonruimte gevonden, maar toen hij de woning van mevrouw B. wilde binnengaan om zijn spullen te verhuizen, kon hij de woning niet in. Verzoeker beschuldigde mevrouw B. van verduistering van zijn spullen en wilde op 25 mei 1999 hiervan aangifte doen. Volgens verzoeker zei de betrokken politieambtenaar tegen hem toen hij aangifte kwam doen dat hij een civiele zaak diende te starten wanneer hij zijn spullen terug wil zien. Pas op 9 januari 2001 werd de aangifte van verzoeker opgenomen.

Ondertussen deed mevrouw B. op 12 juni 1999 aangifte tegen verzoeker van diefstal van haar auto. Verzoeker ging hierop naar het politiebureau en gaf aan dat de auto wel op haar naam staat, maar zijn eigendom is. Op 21 juli 1999 deed verzoeker aangifte tegen mevrouw B. van smaad en laster.

Op 23 januari 2001 wilde verzoeker vervolgens aangifte doen van bedreiging met de dood door mevrouw B. Betrokken politieambtenaar M. achtte het door verzoeker omschreven voorval geen bedreiging en nam de aangifte niet op. Volgens verzoeker zei M. tegen hem dat B. in voorarrest zat. M. kon zich later niet herinneren dat zij dit tegen verzoeker heeft gezegd.

2.1. Op 26 april 2001 had verzoeker een gesprek met de heer V. van het klachtensecretariaat van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Naar aanleiding van dit gesprek, stuurde de heer V. een brief naar het Klachten en adviesburo politieoptreden van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. In deze brief schrijft hij onder meer het volgende:

"Aan het hoofdbureau kwam de heer K. Hij heeft aangegeven een klacht te willen indienen tegen één of meerdere politieambtenaren van het korps Amsterdam-Amstelland.

Hij wenst de klacht in te dienen aangezien hij op 25 mei 1999 (!) al aangifte wenste te doen van verduistering van goederen.

Al die tijd is hij volgens zeggen aan 'het lijntje gehouden' en eerst op 9 januari 2001 is aan het wijkteam Oud-West de aangifte opgenomen.

De heer K. heeft alles keurig op datum geregistreerd en beschikt over afschriften c.q. originelen van alle correspondentie.

Ook de gegevens van de politieambtenaren heeft de heer K. in zijn registratie.

Gelet op het feit dat deze hele zaak nu al bijna zo'n twee jaar loopt verzoek ik u hem met enige voorrang te helpen."

2.2. Voorts schrijft de heer S. van de Stichting klachten en adviesburo politieoptreden namens verzoeker op 18 juni 2001 een brief aan de klachtencommissie van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. De heer S. schrijft onder meer het volgende:

"Hierbij dien ik de klacht in van de heer K., die zich wil beklagen over het politieoptreden dat zich in de periode van 25 mei 1999 tot 9 januari 2001 heeft voorgedaan, waarbij agenten van de bureaus Flierbosdreef, Ganzenhoef en Oud West betrokken waren.

(…)

De klachtbrief van de heer K. spreekt voor zich, duidelijkheidshalve zal ik de klachtgronden kort samenvatten.

(…)

Op 23 januari 2001 weigert een agente van bureau Oud West haar naam te geven omdat ze had gehoord dat de heer K. iedereen belt en bang is dat hij ook haar zal bellen."

2.3. Bij de brief van de heer S. zit een brief van verzoeker gevoegd. Deze brief is ongedateerd, maar de Nationale ombudsman acht het aannemelijk dat deze brief tegelijkertijd is geschreven met de brief van S. In de brief van verzoeker komt de gebeurtenis van 26 april 2001 - in tegenstelling tot in de brief van S. - wel naar voren. In zijn brief schrijft verzoeker - voor zover voor het onderzoek van belang - onder meer:

"Mijn advocaat stuurde mij naar de heer V. om aangifte te doen tegen de politie. 26 april 2001 informeerde hij naar het niet opnemen van de aangifte en hem werd verteld dat de aangifte in juli 1999 was opgenomen, maar dat in verband met een één op één verklaring werd besloten om het proces-verbaal niet in te sturen. Mij werd geadviseerd een civiele procedure te starten. Daarvan ben ik nooit op de hoogte gesteld."

3. Op 3 oktober 2001 stuurde de inspecteur van politie de heer Z. een brief aan de klachtencommissie Amsterdam-Amstelland. Z. schrijft - voor zover voor het onderzoek van belang - onder meer het volgende:

"De klacht is door de heer S. van de Stichting Klachten en adviesburo politieoptreden namens de klager op 18 juni 2001 ingediend bij de Commissie voor de politieklachten. De klacht gaat over de periode van het politieoptreden tussen 25 mei 1999 en 9 januari 2001.

(…)

Gelet op de inhoud van de klacht heb ik de betrokken politieambtenaar aangesproken. De genoemde agent E. kan zich niets van het gesprek met de heer K. herinneren, hetgeen niet vreemd is als dit ruim twee jaar geleden heeft plaatsgevonden.

Het niet opnemen van de aangifte ter zake verduistering is wellicht niet de juiste procedure. Bij één tegen één verklaringen zal echter niet tot vervolging worden overgegaan, hetgeen ik geverifieerd heb bij justitie. Uit het rapport van de politieman B2 blijkt, dat zowel beschuldigde B. als klager K. beide goederen van elkaar in hun bezit hadden, hetgeen de zaak niet overzichtelijker maakt.

(…)

Gebleken is, dat het proces-verbaal van aangifte ter zake verduistering niet is ingezonden, omdat er sprake was van een één tegen één verklaring, waarbij als rechtsmiddel uiteindelijk de civiele procedure overbleef. (Volgens brief van klager.) Uiteraard zeer teleurstellend voor de heer K. Uit de praktijk blijkt vaak, dat veel collega's die inschatting maken en direct doorverwijzen naar een civiele procedure, hoewel dit theoretisch niet de juiste gang van zaken is."

4.1. Op 27 november 2002 stuurde de Commissie voor politieklachten het advies door naar de korpsbeheerder. Uit het advies blijkt dat de Commissie verzoeker op 16 januari 2002 in de gelegenheid heeft gesteld om te reageren op de verklaringen van de politie over zijn klacht. De Commissie ontving de reactie van verzoeker op 12 maart 2002. De Commissie probeerde vervolgens op verzoek van verzoeker een afspraak te maken voor een bemiddelingsgesprek, maar op 1 oktober 2002 liet verzoeker weten van een dergelijk gesprek af te zien.

In het advies gaat de Commissie niet in op de klacht van verzoeker over de gebeurtenis op 26 april 2001. (Zie Bevindingen, onder A.2.) Over de ontvankelijkheid van de klacht schrijft de Commissie onder meer:

"Op grond van artikel 11 van de Klachtenregeling politiekorps Amsterdam-Amstelland dient een klacht te worden ingediend binnen één jaar na de gedraging waarover wordt geklaagd. In dit geval betekent dit dat de klacht niet ontvankelijk is voor zover ze is gericht tegen gedragingen van vóór 21 juni 2000. (…) Ook kan de Commissie ingaan op de omstandigheden rondom de aangifte van 9 januari 2001."

4.2. De korpsbeheerder stuurde op 24 december 2002 het advies van de Commissie voor politieklachten met zijn oordeel door naar de heer S. De korpsbeheerder nam het advies van de Commissie over en schreef onder meer het volgende:

"Op grond van het onderzoek en de rapportage adviseert de Commissie mij het klachtonderdeel gegrond te verklaren dat betrekking heeft op het doorverwijzen van klager bij het indienen van een klacht. Zij adviseert mij om mij van een oordeel te onthouden voor zover de klacht betrekking heeft op de weigering te legitimeren. Voor het overige adviseert zij mij de klacht ongegrond te verklaren.

Na bestudering van het advies en de onderliggende stukken heb ik besloten conform het advies te oordelen."

5.1. Per brief van 26 januari 2003 reageerde verzoeker op het oordeel van de korpsbeheerder en het advies van de Commissie voor politieklachten. Verzoeker schrijft onder meer:

"Jullie eindrapport en advies aan de burgemeester van Amsterdam, heb ik in goede orde ontvangen, waarvoor mijn dank. Na het lezen van (dit rapport; N.o.), vond ik hem (het; N.o.) onvolledig en in sommige passages onduidelijk.

Onvolledig:

(…)

Dezelfde agent B2 die tegen de heer V. van het klachtensecretariaat politie in april 2001 vertelde dat mijn aangifte al vanaf 1999 opgenomen was en het proces-verbaal niet ingezonden in verband met een één op één verklaring. (…) Dit noem ik mijn probleem verwaarlozen; daarom mijn klacht.

Helaas deze (…) gebeurtenissen kwam ik nergens tegen, noch in de politierapporten, noch in jullie eindrapport. Op grond van jullie genoemde artikel 11 van de klachtenregeling politiekorps Amsterdam-Amstelland waarvan een klacht dient te worden ingediend binnen een jaar na de gedraging waarover wordt geklaagd. In dit geval betekent dit dat de klacht niet ontvankelijk is voor zover ze is gericht tegen gedragingen van voor 21 juni 2000. Ik vraag me dus af: vallen deze data ((…) april 2001) niet binnen deze termijn?"

5.2. Op 7 maart 2002 stuurde de heer S. van de Stichting Klachten en adviesburo politieoptreden namens verzoeker een brief aan de Commissie voor de politieklachten. S. schrijft onder meer dat de klachtenbemiddelaar teveel nadruk heeft gelegd op de gebeurtenis van 30 januari 2001, terwijl aan deze gebeurtenis een heel traject vooraf is gegaan, waar verzoekers klacht vooral op toeziet. S. verzoekt om bij de behandeling van de klacht hiermee rekening te houden, ook al zijn deze gebeurtenissen van vóór 21 juni 2000 en daarmee niet ontvankelijk. Verzoeker wil in een persoonlijk gesprek zijn klacht toelichten.

Bij de brief van S. zit een ongedateerde brief van verzoeker gevoegd, waarin hij reageert op de hem toegestuurde stukken. In de brief van verzoeker komt de gebeurtenis van 26 april 2001 niet aan de orde.

6. Per brief van 17 maart 2003 reageerde de korpsbeheerder op de brief van verzoeker. De korpsbeheerder schrijft onder meer het volgende:

"Uit uw brief maak ik op dat u niet tevreden bent met mijn oordeel over uw politieklacht omdat een aantal zaken niet aan de orde zou zijn geweest. (…)

Ten aanzien van de door u gestelde onvolledige klachtbehandeling het volgende: De klachtenregeling voor politieklachten is met tal van waarborgen omgeven. Zo worden klachten door een onafhankelijke Commissie onderzocht en wordt er zoveel mogelijk gewerkt op basis van hoor en wederhoor alvorens de burgemeester een definitieve beslissing neemt over de klacht. In het uiteindelijke advies van de Commissie voor de politieklachten aan de burgemeester en zijn definitieve oordeel kan het zijn dat bepaalde elementen niet meer direct zijn terug te vinden. De Commissie heeft tijdens haar onderzoek in beginsel van alle stukken kennis genomen en vervolgens geprobeerd om zoveel mogelijk de essentie van de klacht te beadviseren.

Afgaande op uw brief en het advies van de Commissie zie ik geen mogelijkheden noch redenen uw zaak te heropenen. Dit is namelijk alleen mogelijk als er sprake is van nieuwe feiten die, waren zij eerder bekend geweest, hadden geleid tot een ander oordeel."

7. Naar aanleiding van het feit dat verzoeker het niet eens was met het oordeel van de korpsbeheerder naar aanleiding van het advies van de Commissie voor politieklachten Amsterdam-Amstelland, vond er op 13 juni 2003 een bemiddelingsgesprek plaats tussen verzoeker en de klachtencommissie. Verzoeker maakte een verslag op van dit gesprek en stuurde een kopie ervan naar de Nationale ombudsman. In het verslag staat onder meer:

"K.: (…) is dezelfde B2 die op 26 april 2001 aan de heer V. van de politie Elandsgracht zei dat mijn aangifte al in juli 1999 was opgenomen, maar dat in verband met een één op één verklaring werd besloten om het proces-verbaal niet in te sturen. Hiervoor, in mijn met de hand geschreven klacht naar de Commissie had ik het over: nalatigheid, schijngedrag, verwaarlozing en valse informatieverstrekking en toezeggingen niet nakomen van de politie geklaagd. Daarom ook in mijn brief van 26 januari 2003 naar de commissie over hun eindrapport zei ik dat ik het onvolledig en onduidelijk vond. Terwijl in het onderdeel De ontvankelijkheid van hun rapport, zeggen ze dat op grond van artikel 11 van de klachtenregeling Amsterdam-Amstelland dient een klacht te worden ingediend binnen een jaar na de gedraging waarover wordt geklaagd. In dit geval betekent dit dat de klacht niet ontvankelijk is voor zover ze is gericht tegen gedragingen van voor 21 juni 2000. Dit zijn gedragingen (…) die binnen hun termijn vallen maar toch niet onderzocht.”

B. Standpunt verzoeker

1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht. Voorts wordt het standpunt van verzoeker verwoord onder Bevindingen A.2., A.5. en A.7.

2. Op 12 augustus 2003 stuurde verzoeker zijn klachtbrief naar de Nationale ombudsman. Aanvullend stuurde verzoeker een overzicht op van de gebeurtenissen vanaf 25 mei 1999. In dit overzicht staat - voor zover voor het onderzoek van belang - onder meer het volgende vermeld:

"Vrijdag 27 april 2001 Een afspraak met de heer Na een uitleg van de

in Amsterdam V. Ik nam een kennis mee toestand, vroeg hij mij de

(…). namen van die agenten. Ik gaf deze drie: E., N. en

B2. Hij beloofde mij te

bellen en maakte een

nieuwe afspraak voor

een week daarna.

Woensdag 2 mei 2001 Voor mijn afspraak naar Hij vertelde mij te hebben

in Amsterdam. de politie bij de heer V. gebeld, maar hij had

slecht nieuws voor mij,

want hij had B2 gebeld

en die vertelde hem dat*

al vanaf 1999 mijn

aangifte was opgenomen

maar in verband met een

1 op 1 verklaring, hadden

ze besloten het niet op te

sturen. Echt boos, liet ik

de heer V. mijn dossier

zien. (…)

*= Dit noemde ik in mijn klacht bij de Commissie, leugens, verwaarlozing en schijnvertoning al vanaf het begin…maar dat heeft de Commissie niet onderzocht terwijl het binnen hun genoemde termijn is."

3. Op 16 september 2003 nam een medewerker van Bureau Nationale ombudsman telefonisch contact op met verzoeker en vroeg hem over welke gedraging van 26 april 2001 verzoeker wil klagen. Verzoeker antwoordde onder meer het volgende:

"Verder klaag ik erover dat de heer B2 op 26 april 2001 ook weer onjuiste informatie heeft verstrekt. Hij heeft tegen de heer V. (van het Klachten en advies buro politieoptreden) gezegd dat de aangifte van verduistering al op 25 mei 1999 was opgenomen, terwijl deze pas op 9 januari 2001 is opgenomen."

C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland

1. De korpsbeheerder schreef op 19 januari 2004 in zijn reactie op de klacht onder meer het volgende:

"De Commissie voor de politieklachten Amsterdam-Amstelland adviseert mij over klachten over politieoptreden. Zoals ik in mijn brief van 17 maart 2003 - die een reactie was op de brieven van 26 januari 2003 van verzoeker aan de Commissie en aan mij - (zie Bevindingen, onder A.5. en A.6.; N.o.) aan verzoeker reeds heb verwoord, kan het zijn dat bepaalde elementen van een klacht niet direct meer zijn terug te vinden in het uiteindelijke advies. (…) De Commissie heeft tijdens haar onderzoek in beginsel van alle stukken kennis genomen en vervolgens geprobeerd de essentie van de klacht te beadviseren. Ik beoordeel het beklaagde politieoptreden in beginsel op basis van het advies van de Commissie. (Zie Bevindingen, onder A.4.1.; N.o.) Ik heb mij kunnen vinden in het tot de essentie terugbrengen van onderhavige klacht. Ik acht de klacht van verzoeker dan ook ongegrond.

Ik merk overigens op dat verzoeker in zijn ongedateerde brief aan zijn gemachtigde heeft geschreven over politieoptreden op genoemde datum (…). Ik citeer: (zie Bevindingen, onder A.2.3.; N.o.) (…)

De gemachtigde is in zijn brief (…) (zie Bevindingen, onder A.2.2.; N.o.) niet op dit klachtonderdeel teruggekomen.

Uit verzoekers brief van 26 januari 2003 aan de Commissie voor de politieklachten en uit het agendaoverzicht dat verzoeker u stuurde (zie Bevindingen, onder A.5. en B.2.; N.o.), maak ik voorts op dat de heer V. volgens verzoeker de informatie over de aangifte van juli 1999 van politieambtenaar B2 zou hebben vernomen. (…) Het rapport van de heer B2 waarnaar de heer Z. verwijst in de klachtafdoeningsbrief van 3 oktober 2001 heeft geen deel uitgemaakt van het klachtdossier. Navraag bij de politie leerde mij dat het rapport onvindbaar is. Ik kan niet beoordelen wat hiervan de reden is. Ik verwijs u voorts naar de verklaring van de heer V. die zich van een verzoek van verzoekers

advocaat op 26 april 2001 niets kan herinneren. Ik kan de klacht over het politieoptreden van 26 april 2001 dan ook niet beoordelen."

2. Bij het oordeel van de korpsbeheerder is een brief van de klachtensecretaris V. van 9 december 2003 gevoegd. De inhoud van de brief luidt onder meer als volgt:

"Gesteld wordt dat de advocaat van de heer K. bij mij op 26 april 2001 geïnformeerd zou hebben naar de afhandeling van een door de heer K. gedane aangifte. Deze vraag kan ik mij niet meer herinneren.

Wel is, naar alle waarschijnlijkheid, in die periode de heer K. aan het hoofdbureau geweest om te informeren naar het doen van een klacht tegen de politie. Het is dan mijn taak om op verzoek van de receptionisten deze mensen te informeren over de mogelijkheden. Ook komt het voor dat zich mensen melden die niet direct een klacht willen indienen, maar met een andere vraag komen. Ik kijk dan altijd wat er binnen mijn mogelijkheden zo snel mogelijk voor die mensen gedaan kan worden. De heer K. was destijds vergezeld van een kennis, dat kan ik mij nog herinneren. Voor het aanhoren van het verhaal heb ik toen ruimschoots de tijd genomen en aangegeven dat ik zou trachten voor de heer K. de benodigde informatie te verzamelen. Ik kan mij niet meer herinneren of en wanneer ik daarna nog met de heer K. en/of diens advocaat heb gesproken over een aangifte. Van dergelijke verzoeken/onderzoekjes houd ik geen administratie bij."

D. Reactie verzoeker

Per brief van 16 februari 2004 reageerde de advocaat van verzoeker op de reactie van de korpsbeheerder. De advocaat van verzoeker schrijft onder meer - voor zover van belang voor het onderzoek - dat de klacht van verzoeker over de gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland van 26 april 2001 niet gaat over de handelwijze van de heer V. op die dag, maar over de manier waarop het korps de klacht heeft afgehandeld zoals deze was verwoord door de heer V. in diens brief van 2 mei 2001 (zie Bevindingen, onder A.2.1.). Voorts schrijft de advocaat van verzoeker dat met name niet voldoende tot uitdrukking is gekomen bij de behandeling van zijn klacht door de politie bij brief van 27 november 2002 (zie Bevindingen, onder A.4.1.) dat hij pas op 9 januari 2001 aangifte kon doen, terwijl hij dit al vanaf 25 mei 1999 probeerde en dat hij bovendien in april 2001 van de heer V. hoorde dat betrokken politieambtenaar B2 zijn aangifte wel al in 1999 had opgenomen, maar deze niet in behandeling wilde nemen vanwege een één op één verklaring.

Voorts is verzoeker van mening dat er tegenstrijdigheden in de brief van de korpsbeheerder van 19 januari 2004 staan, nu de korpsbeheerder aan de ene kant stelt dat bepaalde elementen van de klacht niet meer zijn terug te vinden in het uiteindelijke advies van de commissie, maar dat de commissie wel kennis heeft genomen van alle stukken, terwijl de korpsbeheerder aan de andere kant aangeeft dat hij niet op de hoogte is van bepaalde stukken en er stukken zijn kwijtgeraakt. Verzoeker vindt het niet zorgvuldig dat de korpsbeheerder zijn klacht desondanks niet gegrond acht en van oordeel is dat de klacht over het politieoptreden van 26 april 2001 niet beoordeeld kan worden.

Achtergrond

Instantie: Regiopolitie Amsterdam-Amstelland

Klacht:

In klachtafdoeningsbrief klacht over gedraging van 26 april 2001 niet behandeld.

Oordeel:

Gegrond